Hoofdstuk 5

Vorige hoofdstuk  –  Volgende hoofdstuk

DEELTIJDS WERK – VIERDE TOT ZESDE MAAND

1.

Ziek. Doodziek. Op de dag die mijn eerste werkdag moest worden, ben ik doodziek.
Ik huil in wanhoop. Alles mislukt. Ik kan nu niet starten met werken. Ik kan niet meer stoppen met huilen. Ik ben een mislukking.
Ik heb griep, stelt de dokter vast. Net nu. Hoe is het mogelijk! Maar de dokter vindt er niks vreemd aan. Door mijn burn-out heb ik nog steeds een verzwakte weerstand. Een gemakkelijke prooi dus voor virussen en ziektes die de ronde doen. Een week uitzieken, meer kan ik niet doen.
Het ergste is dat iederéén ziek is. Mijn zoon heeft ook al koortsgolven sinds nieuwjaar, en is vaak lusteloos. Een oorontsteking, zo blijkt uiteindelijk. Mijn vrouw valt ook enkele dagen ziek, maar die is te koppig om thuis te blijven. Het past niet, zegt ze. Belangrijk project. En dus gaat ze iedere dag vol pijnstillers naar het werk.
Met een zieke zoon in huis lukt het me amper om zelf uit te zieken. Ook al krijg ik hulp van mijn schoonmoeder (de schat). Ik loop een hele week neerslachtig rond. Zin om te huilen. Zin om te schreeuwen. Met een kort lontje en voortdurend in ruzie.

2.

Mijn eerste werkdag. Zeven dagen later dan gepland. Ik heb me heel de week opgeboeid, maar nu voel ik me rustig. Opstaan, ontbijten, tas pakken en ik ben op weg. Alles gaat me natuurlijk af. Ook al moet ik rechtstaan in een overvolle trein, en ben ik zelfs mijn pas aangeschafte oordopjes vergeten om me af te sluiten van het pendellawaai. Het deert me niet, ik voel me zen.
Ik heb schatjes van collega’s! Iedereen is lief en bezorgd, vraagt me hoe ik me voel. Mijn bureaugenoten luisteren aandachtig wanneer ik hen de oorzaak van mijn burn-out uitleg, en hoe ik alles nu anders ga aanpakken om niet te hervallen. Voor de rest gunnen ze me alle rust die ik nodig heb. Maar ze benadrukken ook hoezeer ze me hebben gemist. Ze gaan zelfs speciaal taart kopen om mijn terugkomst te vieren! (Ik krijg ook al een klein voorproefje van de Grote Hervormingen die de werksfeer op de afdeling verzieken, maar mijn collega’s willen me nog niet belasten en houden er zoveel mogelijk hun mond over. Zoals ik al zei: echte schatjes.)
Ik heb mijn dag minutieus voorbereid. Ik begin met een uurtje opruimen. Mijn bureau baadt nog steeds in dezelfde chaos waarin ik hem achterliet. Al die stapels ordenen en papieren sorteren is een ideale klus om te wennen aan het werk. Beetje bij beetje win ik leeg tafelblad terug. Ook in mijn mails hou ik grote kuis. Alle mails in de inbox verhuis ik ongelezen naar een map ‘propere lei’. Om later in bulk te deleten, nadat ik er de echt belangrijke dingen uit opgevist heb. Ik kan me niet herinneren hoe lang het geleden is dat ik nog een lege inbox had. Het voelt als een bevrijding.
Eén vergadering heb ik al ingepland. Het wekelijkse overleg met het team, om te luisteren waar de anderen mee bezig zijn. Ik krijg al meteen zin om ideeën te spuien en me te moeien, maar ik hou me in. Rustig starten, focussen op één ding tegelijk, niet meteen in het diepe springen. De rest van de tijd vul ik met de voorbereiding van mijn jaarverslag. Mails lees ik enkel nog op vaste momenten – drie keer per dag, telkens niet langer dan een half uurtje. Sociale media check ik nog maar één keer, om drie uur, wanneer de namiddagdip toch toeslaat en ik een beloning verdien omdat ik alles zo goed volhoud!
Om mijn hoofd leeg te maken, neem ik een paar keer een cola-pauze. Ik haal beneden een Zero uit de automaat en wandel willekeurig door de gangen, of ga enkele minuten zitten niksen op de relaxerende banken in de grote glazen inkomhal. En tijdens de middagpauze ga ik een uurtje buiten. Het sneeuwt. Brussel ziet er mooi uit in het wit. Kantoortorens krijgen iets sprookjesachtigs. Ik wandel tot aan het dichtstbijzijnde park, laat als eerste mijn voetsporen achter in het verse sneeuwtapijt. Wat geeft zo’n middagwandeling een energie! Ik neem me voor dit alle dagen te doen.

3.

Er bestaat een geheim genootschap van mensen die burn-out hebben gehad. Ik snap zelf niet goed hoe het werkt, maar eenmaal je tot de club behoort, herkennen ze je, duiken ze naast je op en wissel je al snel burn-outverhalen en tips uit. Ik ben nochtans spaarzaam met mijn ziekte: ik hang het niet aan de grote klok. Maar ik deel het blijkbaar met de juiste mensen.
Elk verhaal is toch weer anders. De ene klampte zich vast aan z’n werk, de andere stapte met slaande deuren op. De ene slaagde er niet in om ’s avonds te stoppen met werken, de andere lag een eeuwigheid depressief in de zetel of in bed. En niemand lijkt zich echt in mijn situatie te bevinden. Paniekaanvallen, dat herkennen ze soms nog, maar die vlagen van oncontroleerbare agressie zijn blijkbaar typisch iets voor mij. Dat introvert zijn komt ook nergens expliciet terug. Burn-out is een paraplu waar mensen van allerlei slag onder schuilen.
En toch zijn er gelijkenissen. Iedereen spreekt over dat moment waarop alle energie op is. Tot de allerlaatste druppel uitgeperst. Dat moment waarop alles zwart wordt, waarop je lichaam dienst weigert en schreeuwt dat je het niet langer mag negeren. “De beste raad die ik ooit gekregen heb,” vertelt een ex-collega me, “was van een collega op een vorige job. ‘Wees ook zuinig met je eigen energie’, zei hij. ‘Als je die niet doseert, raakt die ook uitgeput.’ Daar denk ik nu nog steeds aan, telkens als ik te driftig word.”
En allemaal waarschuwen ze me hoe moeilijk het is om uit de burn-out te blíjven. “Dat je terug aan het werk bent, betekent niet dat het nu over is. Ikzelf zat er na twee maanden terug in”, zegt een twitterkennis die ik op de trein tegenkom. “Ik kan je alleen maar aanraden om altijd en overal goed uit te kijken. Het burn-outmannetje ligt voortdurend op de loer.”

4.

Tweede werkweek, laatste werkdag. Ik heb me laten vangen. Te druk. Te veel commotie. Te veel met mensen gebabbeld. Geen rust, en mijn hele dagschema overhoop.
Nochtans had ik me voorgenomen om me niks meer aan te trekken van wat er buiten mijn taken gebeurt. Om niet zomaar vanalles over te nemen om collega’s te ontlasten (ook al verdrinken ze in het werk). Om niet langer ja zeggen op uitnodigingen voor projectvergadering zus of klankbordwerkgroep zo. En vooral: om géén energie steken in de eeuwigdurende Grote Hervormingen, die volgens mij toch op een sisser zullen uitlopen.
Maar het is moeilijk om alles te negeren wanneer je collega’s zich oprecht kwaad maken in beslissingen van hogerhand. Beslissingen die het werk alleen maar moeilijker lijken te maken. Beslissingen die dan ook nog gemotiveerd worden met een weinig begripvol “je moet de meerwaarde van deze beslissing zelf maar zoeken”. Het is onmogelijk je af te sluiten wanneer collega’s het allemaal niet meer zien zitten.
Dat bommetje barst op een infosessie tijdens de lunchpauze – waarvoor ik dus mijn middagwandeling heb opgegeven. De rest van de dag komt er van werken niks meer in huis. Mijn bureaugenoten zijn kwaad, triest, compleet gedemotiveerd. En dat moet er allemaal uit. Ik luister en praat mee, want ik probeer te begrijpen wat er gebeurt. Ik probeer, vergeefs, de pluspunten van de beslissingen te vinden om hen wat gerust te stellen. Maar ik ga ook met andere collega’s van de afdeling praten. Er zijn er nog die niks van de beslissing begrijpen. Anderen die het niks kan schelen. En nog anderen die er wel in geloven en de rest verwijten moedwillig alles tegen te werken. Wat een puinhoop.
Op de trein naar huis besef ik dat er van het geplande werk niks meer in huis is gekomen. En dat ik mezelf compleet uitgeput heb. Maar thuis kan ik ook niet recupereren. Ik moet meteen weer weg, naar de eerste les van een nieuwe cursusreeks prozaschrijven. Die wil ik niet missen. Ik slaag erin me nog drie uur sterk te houden tussen de andere cursisten. Daarna val ik als een blok in slaap.
Het wreekt zich de volgende dag. Ik herval in oude patronen. Ik kan de hele dag niet stilzitten, niet tot rust komen. ’s Avonds raak ik niet in slaap en ik neem mijn tablet weer mee naar bed. Ik ben weer kortaf en snel geïrriteerd. Een hel om mee samen te wonen.
Het kost me een dag of vier om weer op mijn effen te komen. Ik ben duidelijk nog niet genezen. Dat deeltijds ziekteverlof zal ik langer nodig hebben dan ik dacht.

5.

‘Jij mag eigenlijk niet met mensen praten, sorry.’ Mijn bureaugenoot breekt zichzelf abrupt af midden in een lang verhaal, en focust haar blik strak op haar computerscherm. Ik sta even perplex. Had ik de indruk gegeven dat ik het allemaal maar gezaag vind?
Nog erger schrik ik van wat ik thuis te horen krijg: ‘Wij zijn een last voor jou.’ Mijn vrouw heeft tranen in haar ogen wanneer ze haar hart uitstort. Ze denkt dat ik niet graag bij haar of bij de kleine ben. Dat iedere minuut samen tegen mijn goesting is. Anders zou ik toch niet zo vaak vragen om iets alleen te mogen doen? Ik begrijp niet waar ze dat vandaan haalt.
Er daagt me iets. Ik ben iedere dag bezig met mezelf, en beetje bij beetje krijg ik een helder en duidelijk beeld van wie ik eigenlijk ben en in welke situatie ik me bevind. Maar anderen hebben dat niet. Hoe zouden ze ook? Hoe zou ik kunnen verwachten dat zij mee in mijn hoofd kijken en iedere stap in mijn gedachten en mijn gevoelens kunnen volgen?
Ik probeer eens goed naar andere mensen te kijken. Probeer te zien wat zij zien. En ik zie heel wat misverstanden. Misverstanden over wat er met mij aan de hand is. Misverstanden over wat ik nodig heb. Ik heb het allemaal mooi op een rijtje in míjn hoofd, maar het is blijkbaar niet zo eenvoudig om dat over te brengen.
Ik zoek een nieuwe vergelijking: fietsen. Sinds die dag in de Gentbrugse meersen doe ik dat graag. Ik zou het niet meer willen opgeven. Maar het put mijn lichamelijke energie wel uit. Als ik na een paar uur fietsen terug thuis kom, moet ik niet meteen een andere lichamelijke inspanning doen. Ik moet rusten. Mijn lichaam laten recupereren. Ik ben geen triatleet en zal dat ook nooit worden.
Omgaan met anderen is precies hetzelfde. Een babbeltje slaan, een avondje op café gaan met collega’s, op stap gaan met mijn vrouw of samen met mijn zoon spelen. Ik doe dat ook graag, zou het niet willen opgeven. Maar het put mijn mentale energie wel uit. Daarom moet ik erna niet meteen nóg een mentale inspanning doen. Ik moet mijn geest laten rusten, laten recupereren. Ik ben geen extravert en zal dat ook nooit worden.
(Voor de volledigheid zou ik eigenlijk moeten zeggen dat het niet om de omgang met anderen gaat, maar om mentale prikkels op zich. Interactie met een computerscherm vol kleur, geluid, bewegend beeld en andere impulsen is mentaal even uitputtend als interactie met andere mensen. Dat moet ik dus evenzeer doseren, en ik moet er evenzeer van recupereren. Maar ik wil de vergelijking niet ingewikkelder maken dan ze al is.)
Ik hoop dat ik daarmee wat misverstanden uit de wereld kan helpen. Al lukt dat niet altijd, niet overal, niet met iedereen, heb ik het gevoel. Ach ja, het belangrijkste is dat ikzelf leer om op een geschikte manier te reageren op wat er rond mij gebeurt, niet andersom. Misschien moet ik de mensen rond mij gewoon wat vaker zèggen dat ik iets boeiend of interessant vind.

6.

Ik waag me voor het eerst terug in het bedrijfsrestaurant. Dat blijkt niet zo’n goed idee. Wat een lawaai! Wat een drukte! Wat een vreselijke echo! Nu wist ik altijd wel al dat het restaurant een acoustische ramp is – op de een of andere manier kon ik altijd al veel beter volgen wat er twee tafels verder wordt verteld dan wat mijn eigen tafelgenoten me proberen te zeggen. Ik was dus voorbereid. Dacht ik.
De drukte overrompelt me totaal. Ze komt van alle kanten op me afgekwakt, omsingelt me, omwikkelt me als een dikke, kleverige stroop waarin ik helemaal verstrikt raak. Mijn kop wordt tegelijk dichtgeperst en in duizend stukken uiteen getrokken. Ik probeer me sterk te houden, de hele maaltijd lang, en veins geboeid te luisteren naar mijn collega’s. Maar zodra de plateaus zijn afgeruimd, haast ik me naar buiten om te bekomen. Mij zien ze niet zo snel meer terug in dat restaurant.
Ik kan niet meer tegen lawaai. Ik kan zelfs niet tegen veel geluid. Ik luister nog zelden muziek of radio. Ik heb stilte nodig. Om tot rust te komen. Om me te concentreren. Om te kunnen werken.
Eerst heb ik oordopjes geprobeerd. Goedkope moussen gevallen, van één euro per stuk. Niet echt makkelijk om in te brengen, maar ze isoleren geweldig. Er komt amper geluid door, en ik kan me veel beter concentreren op mijn werk. Ze hebben wel een groot nadeel: je kunt het niet zien dat ik ze in heb. En dus begrijpen collega’s niet waarom ik niet reageer op hun vragen of verhalen. Als ik uiteindelijk hun fronsende gezichten zie, moet ik heel onelegant die dopjes weer uit mijn oren peuteren en vragen om alles nog eens te herhalen. Niet echt efficiënt.
Dus ga ik op zoek naar een alternatief. Een grote koptelefoon, die over mijn oren gaat en waar de anderen dus niet naast kunnen kijken, en die ook veel makkelijker weer af te nemen is. Liefst één die even goed isoleert als die kleine oordopjes. Ik koop er uiteindelijk twee. Eén is eigenlijk een half-industriële oorbeschermer. Het ding houdt de meeste kantoorgesprekken buiten en geeft bovendien een degelijke muziekklank (voor de zeldzame keer dat ik de stilte wil aanvullen met een streepje op de achtergrond). Maar lomp! Bijna onmogelijk om compact op te bergen en elke dag mee te nemen op de trein. Daarom koop ik die andere: zo’n dure, lichtgewicht Bose QC, met actieve geluidsonderdrukking. Zodra ik ‘m in de trein opzet, zit ik in een cocon van rust en stilte. Het gebrom van de verwarming, het gestamp van de machines, het kabaal van de wind langs de wagons, alles is plots verdwenen. Pas nu besef ik hoeveel lawaai zo’n trein eigenlijk maakt en hoeveel stress ik ervan krijg. Maar die Bose slaagt er dan weer niet zo goed in om de hoge, onregelmatige tonen van kantoorgesprekken weg te filteren.
Ik moet ermee leren leven: de perfecte stilte zal ik niet vinden op mijn werk. Een kotje voor mij alleen, dat zou misschien ideaal zijn om me echt goed te kunnen concentreren. Maar ook onrealistisch. Onze kantoorruimtes worden alsmaar groter. En over een jaar of drie moeten we verhuizen, naar een building met enkel nog open landschapskantoren. Anders Werken heet dat in ons jargon, of Het Nieuwe Werken.
Ik kijk er niet naar uit. Dat soort werkomgevingen zijn net contraproductief voor introverten, lees ik. Open kantoren, flexibele werkplekken, collaboratieruimtes, een hele kantoorinrichting bedoeld om overleg en interactie te bevorderen. Ideaal voor extraverten, maar het werk van introverten lijdt eronder. Die doen het net beter als ze zich kunnen afzonderen en ideeën niet meteen voor de hele groep hoorbaar hoeven te maken.
Nuja, dat probleem stelt zich pas over drie jaar. Het heeft geen zin dat ik me er nu al zorgen om maak. Tegen dan zien we wel weer.

7.

Tijd voor de belangrijkste vergadering van het jaar: de stuurgroep van ons personeelsmagazine. Acht topmensen uit de organisatie. Zij mogen oordelen of we het voorbije jaar onze opdracht goed hebben uitgevoerd en daarna de thema’s vastleggen voor het komende jaar. En dat zijn dus de zaken waar ik de voorbije weken mijn werktijd in heb gestoken.
De bijeenkomst verloopt prima! Ik ben dan ook heel goed voorbereid. Niet dat ik mijn tekst van buiten ken. Ik heb ze zelfs niet volledig uitgeschreven, zoals ik vorige jaren altijd deed – met allerlei typografische trucjes en foefjes om mijn zenuwen wat houvast te bieden.
Ik heb gewoon de tijd genomen om alles rustig in me op te nemen. Ik kèn mijn materie, ik weet tot in detail wat we eigenlijk hebben gedaan. Ik zal op alle vragen kunnen antwoorden.
En ik ben enthousiast! We hebben nog nooit zo perfect onze jaarthema’s ingevuld als het voorbije jaar. We beseften we het niet toen we er middenin zaten, maar onze reportages sluiten zo mooi aan op alle gevraagde jaarthema’s dat het welhaast een esthetisch genot mag heten.
Ik ben rustig wanneer de vergadering begint. Ik ben rustig terwijl de vergadering verder loopt. En ik ben rustig wanneer we de vergadering afsluiten. De stuurgroep was tevreden en constructief. En ik ben trots op mezelf. Dit is de allereerste keer ooit dat zo’n vergadering aanvoelde als een wandeling in het park.

Vorige hoofdstuk  –  Volgende hoofdstuk

8 gedachtes over “Hoofdstuk 5

  1. Yep, ik herken mijn situatie heel erg in jouw verhaal. De agressie, doodmoe en volledig “leeg” zijn, batterijen die niet meer “op te laden zijn”, super snel geïrriteerd, zelfs moeite hebben met de aanwezigheid van mijn eigen kinderen! En toeval: Ik werk ook in Brussel bij de Vlaamse Gemeenschap :). Ik ben nu bezig met mijn 11de maand ziekteverlof. Het gaat beter. Als alles goed blijft lopen, ga ik volgende maand opnieuw aan het werk. Ik hoop dat het met jou nog altijd beter gaat.
    Groetjes,
    An

  2. Wat herkenbaar dit allemaal te lezen. Vooral het stukje mbt ‘het nieuwe werken’. Sinds januari werken wij bij ons op deze manier, en ik merk dat ik zo veel moeite heb met al dat gepraat en getelefoneer om mij heen. Sowieso al die mensen op 1 open vloer. Soms ga ik in een concentratie ruimte zitten of overlegplek, maar deze ruimtes zijn klein en van glas.. Ik vind het echt een ramp, maar heb het gevoel mee te moeten met de meute.

    • Dag Liesbeth, heb je intussen al manieren gevonden om het ‘het nieuwe werken’ om te gaan? Als dat ‘volgens het boekje’ is doorgevoerd, zou de werkgever je ook moeten toelaten om geregeld vanop andere plaatsen te werken dan de landschapskantoor-verdieping (bv. op een andere verdieping waar het wat rustiger is, in een satellietwerkplek, thuis, zelfs in een rustige koffiebar als je niet met gevoelige info werkt…). Dat zou de energie-drain van de permanente drukte in een landschapskantoor enigszins kunnen verlichten. Ikzelf ga soms in de bibliotheekruimte zitten, of in het personeelsrestaurant nadat de middagpauze gedaan is. Veel rustiger dan het open landschapskantoor 🙂 Ik hoop dat je baas je wil toelaten om te telewerken of flexibel in het gebouw werken, dat is echt wel nodig als compensatie voor de grotere afleiding en het verlies aan concentratie in landschapskantoren.
      Nog een kleine tip: het helpt mij ook als ik een plekje vind met mijn rug naar een muur, dan voel ik me wat minder ‘omsingeld’ door lawaai en drukte. Maar die plekjes zijn ’s ochtends vaak snel ingenomen, heb ik gemerkt. Veel mensen hebben daar blijkbaar nood aan.

      Warme groet,
      Maarten

  3. Pingback: Drie tips voor minister Maggie De Block | Alweer een opgebrand geval

Plaats een reactie