Hoofdstuk 2

Vorige hoofdstuk  –  Volgende hoofdstuk

RUST – EERSTE MAAND

1.

Ik lig de hele namiddag in de zetel. Uitgeput. Ik kijk wat televisie en dommel geregeld in. Ik wil wel wat op mijn tablet spelen, maar ben te moe om naar het tafeltje naast me te reiken. ’s Avonds lukt het me dan weer niet om de slaap te vatten. Ik lig te woelen en te draaien en start een paar nieuwe spelletjes Wordfeud om niet te hoeven piekeren. Uiteindelijk val ik toch in slaap. Ik ben mijn wekker vergeten zetten, maar ’s ochtends word ik zowaar precies op tijd wakker om de kleine te wekken, aan te kleden en naar de school te brengen.
Even later zit ik bij de dokter. Ik vertel nog eens alles. De woede-uitbarsting. De koffiekop. De verpleger van het werk. En dat ik me ellendig voel omdat ik alle controle kwijt ben. Ze luistert naar mijn verhaal, en stelt dan voor: “Ik schrijf je de komende vijf weken rust voor. Een hele maand.”
“Een hele maand?” Eigenlijk had ik dat wel verwacht. Ze heeft me dit jaar al een paar keer gezegd dat ik meer rust nodig heb. Maar toch schrik ik van haar woorden. “Is dat echt nodig?”
“Je hebt volgens mij nog geen echte burn-out, maar vertoont wel alle alarmsignalen. Als je nu niet een paar weken tijd voor jezelf neemt, dan wordt het alleen maar erger.”
Ik heb geen fut om te argumenteren, en ik laat me overtuigen. Ik voel me er niet goed bij. Het knaagt dat ik de collega’s zo lang opzadel met al mijn werk. Teksten die nog helemaal herscheven moeten worden, artikels die nog slechts bestaan uit een leeg Worddocument. En dat twee weken voor alles bij de drukker moet. Maar stiekem ben ik ook wel blij. Ik hoef een hele maand niet te gaan werken! Geen rush elke ochtend om toch weer te laat te zijn, geen stress omdat ik mijn deadlines niet haal, en misschien eindelijk nog eens tijd om het huis terug op te ruimen!
De dokter drukt me op het hart: “Blijf niet de hele tijd thuis zitten. Zorg dat je veel buiten komt, ook bij slecht weer. Van veel wandelen en beweging nemen zul je je beter voelen. En verder: zijn er dingen die je echt ontspannen en die je graag doet?”
“Nou, ik heb vorig jaar een paar cursussen prozaschrijven gevolgd, daar zou ik wel weer wat mee willen bezig zijn.”
“Maak daar dan gerust tijd voor. Maar het belangrijkste is dat je veel buiten komt.”
En dan geeft ze me ook nog de naam van een psychotherapeut mee. “Dit is een goeie, met ervaring met burn-out. Sommige mensen raken daardoor sneller uit de put.”
Dat zie ik niet bepaald zitten. Ik kom er vast zelf wel uit. Ik ben trouwens al ooit eens naar een psycholoog geweest, en die heeft me uiteindelijk vooral veel geld gekost met weinig resultaat. “Misschien wel, ik zie wel”, antwoord ik, om ervan af te zijn.

2.

De volgende dag slaap ik uit. Daarna voel ik me al veel beter. Ik heb terug energie, begin vol goede moed aan de achterstallige was en plas. Waarom heb ik in ’s hemelsnaam een hele maand gekregen? Een paar dagen rust blijken ruim voldoende. Gewoon wat te weinig geslapen en wat te veel stress op het verkeerde moment, dat is alles. Na het weekend kan ik vast terug naar het werk. Ik snap eigenlijk niet waarom ik me gisteren zo slecht voelde. Waarschijnlijk een overreactie op een stom seizoensdipje.
Twee uur later moet ik de werkelijkheid onder ogen zien. Ik ga de straat op, op zoek naar lunch. En meteen voel ik de woede weer in me opkomen. Er rijden fietsers op het voetpad. Te lam om af te stappen om voorbij een werfhek op de rijweg te wandelen. En die denken dus dat ze mìjn voetpad mogen innemen? Mooi niet! Ik ga voluit in de weg lopen, zodat ze tegen de gevel aan botsen of in de werfhekken haken. Eén fietser duw ik gewoon de struiken in. Hij irriteerde me, zoals hij kwam aangevlogen met zijn stomme oortjes in, alsof zìjn wereld boven de rest staat. Hij begint te vloeken, maar ik sta in mijn recht: geen fucking fietsers op het voetpad! Een andere fietser schiet hem te hulp. Ze schreeuwen allebei tegen me. Ik wil ze graag op hun smoel slaan. Allebei. Ik kan me nog net beheersen, en ik loop weg met twee opgestoken middenvingers boven mijn hoofd.
Het gaat toch niet zo goed als ik dacht, realiseer ik me wanneer ik weer binnen zit. Ik ben langzaam wat gekalmeerd, maar de agressie blijft in mijn lijf borrelen. En ze gaat niet weg. Telkens ik buiten kom, verander ik meteen weer een vat dat op ontploffen staat. Nog meer fietsers moeten het ontgelden. En wanneer ik later zelf op de fiets zit, zijn de auto’s kop van jut. Ik probeer me in te houden, maar wanneer een taxi in een gevecht met een bus naar het fietspad uitwijkt en me klem zet, is het hek weer van de dam. Ik schop tegen zijn deur, maak hem uit voor het rot van de straat en schreeuw mezelf schor. Het komt van diep, heel diep. Ik heb amper genoeg controle over mezelf om weg te gaan.
(Ik durf de dagen en weken daarna geen auto meer te rijden, bang dat ik een klote-camion van de weg zal proberen bumperen om hem een lesje te leren.)

3.

Ik moet dus buiten van de dokter. Zo weinig mogelijk binnen zitten. En dus blijf ik mezelf, ondanks het risico op een woedeuitbarsting, iedere dag naar buiten dwingen. Nuja, eerst hang ik een halve dag voor de televisie, natuurlijk. Ik lig in de zetel en kijk naar de herhalingen van het Journaal en Reyers Laat, om daarna een serie of drie vier op 2BE en Acht te volgen. Maar uiteindelijk slaag ik er telkens in de loop van de namiddag wel in om mezelf de deur uit te jagen.
Ik probeer te wandelen door de straten. Er was een tijd dat ik de halve stad afwandelde. Liefst ’s nachts, wanneer de duisternis het mysterie van ongekende straten en steegjes nog groter maakte. Dan sloeg ik willekeurig wat hoeken om en liep steeds verder. Ik zag wel waar ik uitkwam. Ik heb zo heelder stadsdelen ontdekt, buurten waar ik anders nooit zou komen. Door mijn schoenzolen voelde ik een stille verbondenheid met al die straten. Ik voelde dat de stad mijn juiste biotoop was.
Maar nu kan ik er niet meer tegen. Er is te veel lawaai in de straten. Auto’s, fietsen, trams en bussen. Luidsprekers, airco’s, drilboren en pompen. En mensen. Overal mensen! Dat kwettert en giechelt maar, dat babbelt en brult maar. Dat speelt muziek, dat hobbelt met trolleys, dat klakt monotoon met de hakken op de grond. En ze zijn overal, op elk uur van de dag. De muren van de huizenblokken weerkaatsen al dat lawaai, versterken het nog honderd keer meer, tot ik schreeuwend mijn oren wil bedekken.
Ik hoop dat wat groen meer rust zal brengen. Ik ga in de stadsparken op zoek naar een rustig hoekje. Het werkt niet. Ook tussen de struiken en bomen blijft het gegrom van auto’s en machines pijnlijk aanwezig. De stad is vol ruis, vol afstompende drukte, en er valt niet aan te ontkomen.
Uiteindelijk neem ik de fiets naar een verre uithoek van de stad: de Gentbrugse meersen, in een bocht van de oude Schelde. Twee jaar geleden hebben we hier een boompje geplant samen met onze zoon, in wat uiteindelijk een groot geboortebos moet worden. Het is enkel te bereiken via kiezel- en zandpaden, herinner ik me. Een vergeten stukje boerenbuiten dat als een anomalie aan de stad gekleefd hangt. En nu sta ik dus terug midden in dat groen. Het geruis is nog niet weg – de drukste autostrade van het land passeert op een boogscheut – maar toch is het hier draaglijker. Ik vind een verloren bankje op het einde van een modderpad, met een mooi zicht op water en weilanden. Ik staar een poosje naar het landschap, en lees dan twee uur lang in een boekje. De herfstzon schijnt aangenaam. Ik zit in korte hemdsmouwen te genieten.
Wat later fiets ik een stukje langs de Schelde. Op het jaagpad tussen Gentbrugge en Heusden. Ik rij traag, ik rij snel, en ik geniet ervan. Ik vind het heerlijk om de kilometers weg te trappen, tegen de wind in, terwijl naast me het water wegkabbelt. Ik voel me terug in mijn jeugd, op de jaagpaden tussen Waasmunster en Driegoten. Zelfs de brug van de E17 over de Schelde voelt vertrouwd aan. Dat hóórt zo in dit landschap – ook in Hamme was er altijd die passage onder zo’n brug. Ik moet glimlachen als ik terugdenk aan die plek. Een plek waar we als roekeloze tieners langs de schuine helling van het beton naar beneden zoefden, om dan zo kort mogelijk voor de rand van het water te stoppen. En dan liefst nog door ons achterwiel met veel ‘zjaar’ te laten slippen. (Niet heus hoor. Ik was te veel een broekschijter om van helemaal boven naar beneden te durven zonder remmen.)
En dan, terwijl ik daar verder fiets, word ik me bewust van een vergeten gevoel vanbinnen. Voor het eerst sinds lang voel ik me weer gelukkig.

4.

“Kun jij die babykleren naar Carine brengen? Het zal je goed doen. Dan ben je eens buiten. En Carine kan ook wel gezelschap gebruiken. Ze zit daar maar de hele dag alleen thuis met de baby.” Mijn vrouw heeft door dat ik nog te vaak binnen zit en probeert me een reden te geven om de deur uit te moeten.
“Eh, ja, eh, ik heb toch niks specifieks gepland, ik kan dat wel doen, ja.”
Maar ik wil helemaal niet! Help, waarom zei ik nu ja? Goh, ik snap wel dat het goed uitkomt en zo. Die kleertjes moeten nu eenmaal nog naar daar. En Carine hééft inderdaad nood aan wat gezelschap. ’t Is niet dat ik niet wíl helpen. Maar mijn hart krimpt ineen bij het idee alleen al dat ik de hele namiddag moet autorijden en sociaal zijn. Ook al is Carine is zowat de rustigste en vriendelijkste persoon die ik ken, toch voel ik alleen maar angst.
Er volgen nog meer pogingen van mijn vrouw. “Ga maar mee naar het feest. Onder de mensen komen. Het zal je goed doen.”
Ik blokkeer bij de woorden alleen al. Ik wil helemaal niet onder de mensen komen! En al zeker niet onder onbekende mensen! Op een feest! Het is een klein feestje – een verjaardagsfeestje voor een éénjarige, in de namiddag – waar een dozijn volwassenen taart komen eten. En toch breekt het angstzweet me uit. Ik ben twee dagen ongenietbaar, ik loop stijf van de zenuwen, en om het minste geringste vlieg ik uit of begin ik te huilen. Op het einde sla ik helemaal tilt. Ik voel alleen nog angst.
Uiteindelijk valt het allemaal mee. Op het feestje babbel ik een eind weg met de gasten rond de tafel. Gewoon vlot, zonder stotteren, zonder paniekaanvallen of braakneigingen. Ik vind de gesprekken oprecht interessant. Maar achteraf voel ik me uitgeput. Compleet leeg. En terwijl ik die avond lig te piekeren, denk ik: waarom maken mensen mij ziek?
Het bezoekje aan Carine verloopt ook prima. We hebben een goed gesprek met een (zeldzame) rustige baby op de achtergrond. Ik vind het leuk. Maar achteraf voel ik me ongelukkig. Ik had alleen moeten zijn, zo gonst het in mijn hoofd. Ik had mijn eigen ding kunnen doen, en nu is die kans voorgoed verkeken. Ik heb weer een dag voor iemand anders geleefd.

5.

Ik ga veel fietsen. Ik heb ontdekt dat dat me rustig maakt, en nu doe ik niets liever. Het put me uit, maar het gééft me ook energie.
Ik heb even joggen overwogen. ‘Ideaal om agressie kwijt te raken’, beweert mijn buurvrouw. Bij joggen kun je natuurlijk niet valsspelen. Voor iedere stap moet je opnieuw een inspanning leveren, blijven tegen je grenzen aanduwen. Tot alle frustraties weg zijn geduwd. Op de fiets daarentegen kun je je elk moment laten bollen zodra het wat te zwaar lijkt. Rondjes trappen vergt meer discipline dan rondjes lopen.
Maar met joggen raak je niet ver. Ik wil wèg raken uit de stad. En daar is de fiets beter geschikt voor. Ik probeer vanalles. Ik volg de steenwegen, ik doorkruis de schaarse groenpolen aan de rand van de stad, ik fiets kilometers langs de spoorwegen of de Ringvaart. Ik probeer zelfs tussen de villa’s in Latem door te fietsen om een glimp op te vangen van de Leie. (Wat een sof, die Leie! Op een paar pittoreske sprokkeltjes na lijkt de hele oever wel geprivatiseerd.)
Maar uiteindelijk liggen de jaagpaden langs de Schelde me het meest. Groen. Rust. Stilte. Precies wat ik zoek. Precies wat ik wil. En dus blijf ik ronddraaien. Voor ik het weet zit ik in Wetteren, in Gavere, in Oudenaarde. Jammer dat het zo snel donker is, en dat ik de kleine op tijd uit de school moet ophalen. Ik zou soms gewoon willen blijven fietsen langs het water, zo ver als mogelijk, en dan nog wat verder.

6.

Ik ben een hele week ziek. Koorts, koppijn, keelpijn, mottigheid. Ik zit de hele tijd binnen en doe niet veel anders dan in bed of in de zetel liggen. Televisie kijken. Wordfeud spelen. Of, godbetert, Catan voor Android. En verdrinken in zwarte wolken en zelfbeklag. Ik voel me door alles en iedereen in de steek gelaten. Ik voel me nog geen fuck beter. En straks moet ik terug naar het werk! Nuja, pas over goeie week. Maar mijn maag krimpt nu al ineen. Ik kàn niet naar het werk. Ik kàn niet, ik wìl niet, ik kàn niet! Vorige week raakte ik al in paniek toen ik gewoon voorbij het station fietste. Ik reed in een grote boog om de ingang heen, maar alleen al zicht van de glazen muil die pendelaars opslokt bij duizenden, was voor mij genoeg om te beginnen hyperventileren.
De dokter vindt dat ik zeker tot kerstmis moet thuisblijven. Dat ik zeker niet eerder voldoende hersteld zal zijn om te gaan werken. Maar ik geloof haar niet. Dat is veel te lang! Dat kan ik toch niet maken! Ik zit nu al zo lang thuis! Ik stem in met nog één maand, en maak dan toch maar een afspraak met de psycholoog. Alleen raak ik er niet uit.

Vorige hoofdstuk  –  Volgende hoofdstuk

8 gedachtes over “Hoofdstuk 2

  1. Op de fysieke agressie na, herken ik mezelf zooooo goed. Mijn man vertelt me al maanden dat ik een burn-out heb, maar ik wil hem halsstarrig niet geloven. Soms ben ik zo blij en gelukkig, dat past daar toch niet bij? Maar als ik dan bedenk hoe ik kan ineenkrimpen van het vooruitzicht om onder de mensen te komen…

    • Dag Ellen,
      Bedankt om je eigen ervaringen te delen. Burn-out is een beestje dat moeilijk te vatten is. Als je in een burn-out zit (of in de grijze zone ernaar toe) dan ben je meestal zelf de laatste die dat door heeft. En al helemaal de laatste die dat tegen zichzelf wil toegeven. Dat heb ik zelf toch zo ervaren, en ook andere lotgenoten bevestigen dat. Of je echt in een burn-out zit, kan ik natuurlijk niet inschatten, maar het lijkt me een goed idee om er eens over te praten met je huisarts, of eventueel met een psycholoog die zich in stress, burn-out en/of werkgerelateerde problemen heeft gespecialiseerd. Zij zullen jou vast meer opheldering kunnen geven 🙂
      Het is niet abnormaal dat je jezelf gelukkig voelt terwijl je toch een burn-out hebt. Dat is het belangrijkste verschil tussen burn-out en de ‘klassieke’ depressie: een depressie is een stemmingsziekte (waarbij je te veel negatieve stemmingen hebt), een burn-out is een energieziekte (waarbij je te weinig energie hebt). Het verschil is niet altijd duidelijk te zien en het een kan soms met het ander samen gaan, maar ze komen zeker niet altijd tesamen voor.
      Ellen, ik hoop van harte dat je een uitweg vindt uit de situatie waar je nu in zit. Neem in ieder geval alle tijd die je nodig hebt, en zoek vooral naar wat jij zelf nodig hebt om voldoende energie op te doen. Aarzel niet om professionele hulp te zoeken als je denkt dat dat je zou kunnen helpen. Ik wens je een vruchtbare zoektocht!

      • Mijn dokter heeft me al 2 keer gezegd dat ik 3 weken thuis moet blijven. Ik heb het niet gedaan. Ik kan het niet. Teveel werk dat ik heb. Probeer me telkens opnieuw sterk te maken. Ergens besef ik dat het fout is. Ik ben de baas niet. Maar zeer bij de klanten en leveranciers betrokken. Dus heb een groot gevoel van verantwoordelijkheid. Ik neem al weken slaappillen en kom toch zeer vroeg wakker. Slaap zeer slecht. Ook minder geduld en meer geïrriteerd. Wat moet ik doen? Toch naar de dokter luisteren?

  2. Zo een gigantische oplawaai van herkenbaarheid. Dat amalgaam van schuldgevoel, al dan niet misplaatst plichtsbesef, bijna panische angst voor onbegrip en lichtzinnige veroordeling, laat staan het gebrek aan een gedegen alternatief. Al die dingen die maken dat je *blijft* volharden in de boosheid van die dagdagelijkse uitputtingsslag – dagen, maanden en jaren aan een stuk – los door alle fysieke en mentale grenzen heen. Dank Maarten voor dit lichtpunt.

  3. Sterven om te werken, laten we dat woord ‘leven’ maar weg laten en vervangen door het tegengestelde. Wat een verhaal over een mens die zich eindelijk leert kennen en die daar tijd voor neemt. Tijd, die er in deze dolgedraaide maatschappij niet (meer) is. Ik ben zelf 4 jaar geleden in een depressie beland en ondervind tot op heden klachten van die aard. Vooral het stuk over de onmogelijkheid die je ervaart om ‘neen’ te zeggen is treffend en zeer herkenbaar. Een levensecht verhaal.

    • Dankje voor je mooie reactie, Steven. Ik hoop voor je dat je een manier vindt om je eigen grenzen te kunnen stellen en ‘neen’ te zeggen op een manier waar je je (uiteindelijk) oké bij voelt.
      Warme groet,
      Maarten

  4. Mijn dokter heeft me al 2 keer gezegd dat ik 3 weken thuis moet blijven. Ik heb het niet gedaan. Ik kan het niet. Teveel werk dat ik heb. Probeer me telkens opnieuw sterk te maken. Ergens besef ik dat het fout is. Ik ben de baas niet. Maar zeer bij de klanten en leveranciers betrokken. Dus heb een groot gevoel van verantwoordelijkheid. Ik neem al weken slaappillen en kom toch zeer vroeg wakker. Slaap zeer slecht. Ook minder geduld en meer geïrriteerd. Wat moet ik doen? Toch naar de dokter luisteren?

    • Beste Jurgen, ik begrijp heel goed dat je met een groot verantwoordelijkheidsgevoel niet in staat bent om thuis te blijven. Helaas is dat een van de persoonlijkheidskenmerken die jou net veel vatbaarder maakt voor een burn-out. En helaas is het dàt wat jou wellicht volledig over de rand zal duwen en in een zware burn-out zal storten. Want jij put jezelf daarmee zodanig erg uit, dat je lichaam jou op een bepaald moment op een drastischer manier in de steek zal laten, en zal zorgen dat je helemaal niks meer kunt doen voor je klanten en leveranciers.
      Ken je de raad die ze bij de veiligheidsinstructies op een vliegtuig altijd aan ouders geven? Als de zuurstofmaskers neerkomen, heb je als ouder de natuurlijke reflex om eerst het zuurstofmasker voor je kind op te zetten, en daarna pas voor jezelf te zorgen. TEGEN DIE REFLEX MOET JE INGAAN! De raad is altijd: zet eerst zelf je eigen zuurstofmasker op, en zorg daarna pas voor het zuurstofmasker van je kind. Want: je kind heeft niks meer aan je als jij bent flauw gevallen – of gestikt.
      Je kunt pas veilig voor een ander zorgen als je eerst voor jezelf hebt gezorgd. Dat geldt zo voor een kind in het vliegtuig. Dat geldt ook zo voor je klanten en je leveranciers: ALS JIJ NIET VOOR JEZELF ZORGT, ZULLEN JE KLANTEN EN LEVERANCIERS UITEINDELIJK OOK HELEMAAL NIKS MEER AAN JOU HEBBEN. Jij zult hen niet meer kunnen helpen als je zelf met een ondraaglijke rugpijn, een tijdelijke blindheid of een hartfalen in het hospitaal ligt.
      Het beste wat je kunt doen om je klanten en leveranciers te kunnen blijven helpen, is éérst voor jezelf zorgen. Dat gaat in tegen je natuurlijke reflex, maar het is noodzakelijk om tegen je natuur in te gaan. Voor jou én voor hen.
      Ik hoop dat je alsnog de kracht vindt om voldoende voor jezelf te zorgen, Jurgen. Ik wens je veel sterkte!

Geef een reactie op Maarten Reactie annuleren