Waarom ik de Big Five stiekem tóch niet vertrouw

In mijn vorige post legde ik uit waarom de minder bekende Big Five een veel beter model is om over je persoonlijkheidskenmerken te spreken dan de populaire MBTI.

Toch ben ik geen zeloot. Ik heb zo ook mijn vraagtekens bij de Big Five.

 

Het waardeoordeel van de Big Five

Een van de belangrijkste sterktes van de Big Five, haar wortels in empirisch onderzoek op woorden uit het dagelijkse taalgebruik, is volgens mij ook haar grootste zwakte. Want woorden geven in het dagelijkse taalgebruik niet enkel een beschrijving. Woorden vellen ook een waardeoordeel. Zo werkt taal nu eenmaal.

Stel dat ik jou zeg: “Mijn baas is erg aangenaam.” Jij zult al bij voorbaat een positief beeld (of vooroordeel) hebben over mijn baas, ook al heb je haar nog nooit ontmoet. Als jij dan antwoordt: “Mijn baas is erg onaangenaam en wantrouwig.” Dan krijg ik al meteen een negatiever beeld (of vooroordeel) over je baas, ook al ken ik haar helemaal niet.

Hetzelfde geldt voor de andere dimensies: ‘zorgvuldig’ houdt een positief waarde-oordeel in, ‘onzorgvuldig’, ‘rommelig’ of ‘chaotisch’ gewoonlijk niet. ‘Emotioneel stabiel’ klinkt zeer positief, ‘neurotisch’ klinkt erg negatief. En ik gok zo dat de meeste mensen liever de eigenschap ‘open’ op hun kop gekleefd krijgen dan ‘gesloten’.

Helemaal erg vind ik dat ook de dimensie extraversie-introversie zo’n waarde-oordeel inhoudt. Wie de resultaten van de factor-analyses wat ernstiger onder loep neemt, ziet dat introversie meer met negatieve termen wordt geassocieerd dan extraversie. En daar heb ik een persoonlijk bezwaar tegen.

 

Wetenschappers vs. mensen

Nu kun je van wetenschappers wel verwachten dat ze abstractie maken van die waardeoordelen. Als pakweg scheikundigen geen emoties voelen bij benamingen als Strontium en Darmstadtium, dan moeten ook psychologen in staat zijn de benaming van persoonlijkheidskenmerken te gebruiken als puur neutrale beschrijvingen.

Maar kun je die abstractie ook verwachten van gewone mensen, zoals jij en ik? Neen. Want dat is niet hoe het menselijke brein werkt.

Stel je voor: je bent arbeidspsycholoog en je zegt zo neutraal mogelijk tegen een sollicitant: “U scoort lager dan gemiddeld op de factor zorgvuldigheid”. Goed geprobeerd, maar dat is niet wat die sollicitant hoort. Wat die hoort, is iets als dit: “Je bent een vreselijke sloddervos, dus er is geen plaats voor jou tussen serieuze mensen zoals ons. Wat zit er eigenlijk in die rommelige kop van je dat je dacht hier een kans te maken? Jij bent niet normaal, jij.”

Een wetenschapper mag nog honderd keer uitleggen dat het hier niet om waardeoordelen gaat en dat de gebruikte termen louter arbitrair gekozen zijn bij gebrek aan beter. Het zal nooit doordringen. Nooit.

Ik herhaal: nooit.

 

Met andere woorden

Precies dààrin schuilt de kracht van MBTI. Geen énkele term uit het MBTI-jargon heeft in het dagelijkse taalgebruik een negatieve connotatie. De zestien MBTI-categorieën worden stuk voor stuk met positieve termen bedeeld, die steeds een positief waarde-oordeel inhouden. Volgens mij is dàt de hoofdreden waarom MBTI zo populair is en zo populair blijft. MBTI geeft je altijd een goed gevoel.

En dat is wellicht de grootste uitdaging voor de Big Five. Je hoeft mensen niet met bewijzen om de oren te slaan dat MBTI niet wetenschappelijk is en de Big Five wel; daarmee overtuig je slechts een zeer kleine minderheid. Je moet de Big Five gewoon aantrekkelijker maken. Zoals Adam Grant schrijft: “Right now, though, the biggest problem facing the Big Five is one of marketing. Most people prefer to be called agreeable than disagreeable — we need to repackage this trait as supportive versus challenging. I hope some of you will take up the challenge.”

De verzameltermen waarmee we de vijf factoren van de Big Five benoemen, zijn door onderzoekers bedacht. Die kun je probleemloos door andere termen vervangen, zonder de onderliggende empirische data geweld aan te doen. Wat als je een lage score op ‘agreeableness’ niet meer als ‘wantrouwig’ of ‘tegenwerkend’ omschrijft, maar als ‘uitdagend’ of ‘gedachtenprikkelend’? Je verandert de onderliggende factoren niet, maar je maakt de Big Five wel in één klap een pak verteerbaarder voor het gros van de mensen.

 

Ik kies voor mijn talent

Enkele talentenkaartjes van de methodologie 'Ik kies voor mijn talent'Ik weet dat het kan. De HR-wereld stikt gewoon van de ‘instrumenten’ en ‘toolboxen’ die iedere mens met een positieve term benaderen. Zelfs zonder de wetenschap geweld aan te doen.

Ik heb enkele jaren geleden de kans gehad om de methodologie ‘Ik kies voor mijn talent’ van Luk Dewulf uit te testen. Talenten zijn volgens Dewulf “patronen in ons denken en in ons handelen die van nature sterk zijn ontwikkeld”.

Dewulf heeft zo’n 39 mogelijke ‘talenten’ onderscheiden. Het gaat telkens om combinaties van persoonlijkheidskenmerken, attitudes en gedragingen. De methodologie is niet gratis ter beschikking, dus ik ga ze niet in detail uiteenzetten. Maar ik geef een voorbeeld.

Ik ben zelf een perfectionist, een eigenschap die wat dubbel is: sommigen vinden dat positief, anderen eerder negatief. Op zijn minst een dubieuze term dus. Welnu, bij Dewulf heet ik een ‘foutenspeurneus’. In het kort: “Ik zie heel snel fouten en inconsistenties en geniet ervan als iets helemaal af en foutloos is.” Daar kan ik ook te ver in doorschieten, bijvoorbeeld: “de behoefte aan waardering van collega’s uit het oog verliezen”. Gelukkig zijn er ook technieken (of hefboomvaardigheden, in het jargon van Dewulf) om het overdrijven van dat talent te counteren, zoals “op je lip bijten als je een fout ziet en eerst benoemen wat wel goed is”.

De taal die Dewulf kiest, zorgt ervoor dat ik me niet veroordeeld voel. Ook al heeft mijn perfectionisme negatieve kanten, het blijft uiteindelijk overeind met een positief eindoordeel, als iets dat ik mag omarmen als een goede eigenschap. Tegelijk heb ik toch stiekem inzicht meegekregen over de negatieve kanten, zonder dat ik me er slecht over voel.

Zó doe je dat dus.

 

Make the Big Five great again!

Als wetenschappers de Big Five populairder willen maken en pseudo-wetenschap zoals MBTI willen zien verdwijnen, zullen ze er niet komen met nog maar eens een artikel waarin de onwetenschappelijkheid van MBTI wordt verkondigd. Ze moeten hun eigen terminologie herdenken en de Big Five in een aantrekkelijker verpakking steken.

Want mensen vallen niet voor wetenschappelijk bewijs. Mensen vallen voor hun eigen gemak.

En dan zal ooit, wie weet, de Big Five populairder worden dan de MBTI.

 

Never mind the MBTI, here’s the BIG FIVE!

In mijn vorige post zei ik dat ik de MBTI niet echt geloof. We zouden beter stoppen onszelf in een van de MBTI-hokjes te wringen.

Maar is er dan een beter alternatief om je persoonlijkheidskenmerken te beschrijven?

Jawel! Dat alternatief heet de ‘Big Five’, dat veel meer wordt gebruikt in wetenschappelijke middens maar veel minder gekend is op internet.

 

De vijf dimensies van de Big Five

Kort samengevat: de Big Five ziet vijf dimensies (of ‘factoren’) die jouw persoonlijkheidskenmerken samenvatten. Elk van die vijf dimensies moet je zien als een schaal, waarop je van zeer hoog tot zeer laag kunt scoren:

1. Extraversion (extraversie). Een lage score op deze schaal kun je introversion (introversie) noemen.

2. Agreeableness (aangenaamheid, of gericht zijn op samenwerking en anderen helpen). Een lage score wordt dan beschreven met concepten als anger, suspicion of antagonism (wantrouwen, of meer gericht zijn op eigenbelang).

3. Conscientiousness (zorgvuldigheid). Een lage score wijst dan, weinig verrassend, op unconscientiousness (onzurgvuldigheid).

4. Neuroticism (neuroticisme of emotionele instabiliteit). Een lage score noemt men dan emotional stability (emotionele stabiliteit).

5. Openness to experience (openheid voor nieuwe ervaringen en/of meerdere invalshoeken). Een lage score betekent dan dat je veeleer closed-minded (gesloten en/of koppig) bent.

(Merk op dat je met de eerste letter van elke dimensie het woord OCEAN kunt vormen. Daarom worden de ‘Big Five’ ook wel eens ‘het OCEAN-model’ genoemd.)

 

Een redelijk stabiele, open introvert. Of toch iets wat daar op lijkt.

Hoe zit dat met mijn eigen score?

Ik heb verschillende Big Five-testen op internet vergeleken (zoals deze, deze en deze), één standaardtest op papier, en de resultaten van een selectietest van enkele jaren geleden.

Screenshot van resultaten op de Big Five-test

Op de factor Extraversion scoor ik, weinig verrassend, bijzonder laag. In zowat elke test blijk ik tussen de uitschieters te zitten die hier het laagst op scoren. Gewoonlijk een score van zo’n 1,5 à 2 op een schaal van 1 tot 5.

Op de factor Openness to experience scoor ik dan weer bijzonder hoog. In alle testen zit ik in de top 20% tot top 10% van alle mensen. In één testversie scoor ik zelfs het maximum van 5 op 5.

Ook op de factor Agreeableness zit ik, met een score van zo’n 3,5 à 4 op een schaal van 1 tot 5, gewoonlijk in de top 20% tot top 10% van alle mensen. Al gaven twee testen hier net de omgekeerde uitkomst: slechts 17 procent van de mensen zou nog lager scoren dan ik. (Ik ben er zeker van dat al die anderen op die test gelogen hebben! Mensen zijn duidelijk niet te vertrouwen! 😉 )

Bij de factor Conscientiousness lijk ik in de meeste testen wat rond het gemiddelde te zweven – ongeveer 3,50 op een schaal van 1 tot 5. Al was er ook hier één test waarin ik beduidend lager scoorde.

De factor Neuroticism tot slot toont een evenwichtiger beeld dan ik van mezelf had. Een paar testen situeren me daar rond het gemiddelde, bij andere scoor ik lager en hoor ik tot de laagste 20% à 25% van alle mensen (rond de 2,75 op een schaal van 1 tot 5).

Dat niet elke test het zelfde resultaat geeft, heeft wellicht te maken met verschillen in vraagstelling. En met het feit dat ik niet elke test op hetzelfde moment heb ingevuld. En wellicht ook met het feit dat niet elke test met dezelfde populatie vergelijkt.

Maar op de factor Agreeableness na geven de resultaten wel een duidelijke beeld van mijn persoonlijkheidskenmerken.

 

Waarom ik de Big Five wél vertrouw

In tegenstelling tot bij MBTI, word je bij de Big Five niet artificieel aan één uiteinde toegewezen. Je relatieve plaats op de schaal blijft belangrijk; je scoort bijvoorbeeld voor de extraversie-dimensie “3.55 op een schaal van 1 tot 5, wat slechts een klein beetje extraverter is dan het gemiddelde bij vergelijkbare personen”. Je krijgt dan niet nonchalant de letter E op je kop geplakt, alsof je in niks verschilt van iemand die de volle 5 op 5 scoort.

Een groot probleem van MBTI is dat het een theoretisch concept is, gebaseerd op weinig empirische gegevens en nadien ook niet gevalideerd door voldoende empirische gegevens. Myers en Briggs hebben hun MBTI gebaseerd op een aantal geschriften van Carl Jung. Die werkte in de tijd dat er nog niet voldoende wetenschappelijk verantwoorde onderzoeksmethodes bestonden in de psychologie, en de discipline nog niet helemaal het stadium van de filosofie ontgroeid was. Het resultaat is een model dat later vaak gedeeltelijk of volledig ontkracht is door empirisch onderzoek.

De Big Five zijn helemaal anders ontstaan. De vijf factoren zijn niet afgeleid uit een theoretisch concept, maar zijn ‘ontdekt’ in een empirisch onderzoek van allerlei woorden die we gebruiken om iemands persoonlijkheidskenmerken aan te duiden. Proefpersonen moesten iemand die ze kennen, beoordelen op die woorden. Daarna werd gezocht welke woorden gewoonlijk samenhingen in patronen, bijvoorbeeld doordat ze bijna altijd samen voorkwamen bij de beschrijving van een persoon – of net nooit samen voorkwamen en dus elkaar tegengestelde zijn.

Dat gebeurde via factoranalyse, een statistische techniek om een groot aantal variabelen te groeperen in een paar samenhangende clusters, die je meestal niet gewoon op het zicht kunt bepalen. Bij de Big Five ging het dus om een paar honderd tot een paar duizend woorden, die bijna altijd in vijf samenhangende clusters bleken samen te hangen.

Empirisch onderzoek rond de Big Five is vaak herhaald, in andere contexten, in andere talen en regio’s in de wereld, en bijna altijd kwamen dezelfde vijf factoren bovendrijven. Hier en daar blijken er taalkundige verschillen te zijn (zo bleek in het Nederlands de vijfde factor, Openness to Experience, minder sterk met intellect en sterker met onconventioneel denken samen te hangen dan in het Engels). Maar dat zijn gewoonlijk slechts kleine verschillen: het is sowieso ongelofelijk dat in een wereld met meer dan 6000 talen bijna altijd dezelfde vijf samenhangende clusters bovendrijven om persoonlijkheidskenmerken te beschrijven. Die vijf clusters duiden duidelijk iets universeels aan.

 

De Big Six

De Big Five zijn evenwel nog niet perfect. Onderzoek is nog volop bezig, en het model wordt nog steeds verbeterd. Zo zou uit recent onderzoek blijken dat er nog een zesde factor van belang is: honesty-humility (eerlijkheid/bescheidenheid). Dat wordt wel eens het HEXACO-model genoemd.

(Mijn score op honesty-humility zou trouwens iets van een 3.95 zijn op een schaal van 1 tot 5, wat ruim boven het gemiddelde ligt. Slechts 1 op de 10 mensen is nog eerlijker en bescheidener dan ikzelf. Speekmedaille! 😉 )

 

En toch…

En toch zit me iets dwars bij de Big Five. Iets waar ik me ronduit slecht bij voel. Daarover lees je meer in mijn volgende blogpost.

 

Waarom de MBTI-test nonsens is. Helaas.

Ik heb onlangs nog eens een persoonlijkheidstest op internet ingevuld. En nu ben ik zo ingenomen met mezelf, dat ik jullie het resultaat niet wil onthouden:

Screenshot INFP-persoonlijkheidstye 'mediator'

Volgens deze test ben ik een ‘mediator’, een idealist die zelfs in de ergste mensen en gebeurtenissen iets goeds probeert te zien. Steeds op zoek naar harmonie en manieren om de wereld een beetje beter te maken. O, en een heel goeie diplomaat in een-op-een-relaties, dat ook.

Geef toe, dat klinkt goed, he? Zou je zelf niet beginnen zweven als je leest dat vooral gemotiveerd wordt door schoonheid, moraliteit en deugd?

Voor de kenners: de test is een van die duizenden testen die gebaseerd zijn op de theorieën van moeder en dochter Briggs en Myers. Ook wel gekend als de Myers-Briggs Type Indicator, of MBTI. En in MBTI-taal blijk ik, althans volgens deze test, een INFP.

 

De zestien MBTI-types

Voor wie de MBTI niet kent, een zeer korte samenvatting van de theorie. Je kunt de persoonlijkheid van mensen grofweg opdelen in vier grote dimensies:

1. Waarop focus je je om energie op te laden?
E of I : Extravert (in interactie met de wereld om je heen) of Introvert (in je innerlijke belevingswereld)

2. Hoe verwerk je liefst informatie?
S of N : Sensing (op basis van waarnemingen) of iNtuition (op basis van abstracte verbanden of ideeën)

3. Hoe neem je liefst beslissingen?
T of F : Thinking (op basis van objectieve feiten en logica) of Feeling (op basis van subjectief aanvoelen en empathie)

4. Hoe gedraag je je liefst om je werk en je leven te plannen?
J of P : Judging (planmatig en snel tot een oordeel komend) of Perceiving (flexibel en verschillende mogelijkheden open latend).

Combineer die 4 dimensies met elk twee polen, en je krijgt in totaal 16 mogelijke persoonlijkheidstypes. Iedereen valt volgens de test in één van die zestien types, die voor het gemak worden aangeduid met de vier letters die hierboven in het vet stonden. Bijvoorbeeld ENTP, of ISFJ.

Of, zoals ik in mijn laatste test dus, een INFP.

 

Ik pas niet in één hokje

Nu neem ik die tests niet echt serieus.

Ik krijg immers zelden precies dezelfde uitslag. Ik ben al Judging geweest, en ik ben al Perceiving genoemd. Ik ben zowel Sensing als iNtuitive gelabeld. En sinds enige tijd noemen de MBTI-testen me zelfs veeleer Feeling dan Thinking – en dat terwijl ik er steeds prat op ging bijzonder laagsensitief te zijn!

Enkel de I van Introvert is een constante bij mij. Geen enkele MBTI-test heeft het ooit aangedurfd mij een extravert te noemen. En terecht!

Soit, het blijft een feit: ik pas hoegenaamd niet in één hokje.

 

Geen wetenschappelijke grond

Dat ikzelf niet in de MBTI-hokjes pas, ach, dat is maar een klein ongemakje. De MBTI-testen hebben een groter probleem: ze zijn niet wetenschappelijk bewezen. Integendeel zelfs: onafhankelijke onderzoeken tonen aan de MBTI de bal misslaat. MBTI is geen geldig instrument om iemands persoonlijkheid te meten.

Ik ga alle argumenten daarvoor hier niet herhalen, anderen hebben dat al veel beter uiteengezet dan ikzelf kan. Toegegeven, vele anti-MBTI-standpunten op het internet verliezen zich in valse en verwerpelijke drogredeneringen, zoals het autoriteitsargument (‘Briggs en Myers hebben geen formele opleiding in psychologie gehad!’) of stropopredeneringen (‘àlle MBTI-adepten gaan ervan uit dat iedereen zwart óf wit is, en dat er geen grijswaarden tussen bestaan!’). Maar er zijn ook kritieken die eerlijk blijven en zich beperken tot terechte inhoudelijke kritiek, en die ook argumenten à décharge durven aanhalen. Zoals dit artikel van Adam Grant in Psychology Today.

De conclusie van Grant is dat we MBTI moeten loslaten. Op zijn best kan ze de start zijn van een tocht naar meer zelfinzicht. En hier en daar heeft de MBTI het wel eens gedeeltelijk bij het rechte eind, meer door toeval dan door een correct uitgangspunt (een beetje zoals acupunctuur, of osteopathie). Maar we kunnen er niks mee in de praktijk.

 

Moderne astrologie

Grant is vriendelijk, hij stelt de MBTI uitdrukkelijk niet gelijk aan sterrenwichelarij: “When it comes to accuracy, if you put a horoscope on one end and a heart monitor on the other, the MBTI falls about halfway in between.”

Andere critici zijn vaak harder. De 16 persoonlijkheidstypes van de MBTI worden dan de moderne vorm van de twaalf dierentekens in de astrologie genoemd. Een paar groepjes persoonlijkheidskenmerken die zonder degelijke grond bijeen gegooid zijn, en waar dan iedere mens in hoort te passen en zichzelf in hoort te herkennen. Complete nonsens, natuurlijk. Goed voor wat licht entertainment, maar niet iets waar je écht wat mee bent in het leven.

Is astrologie een compleet achterhaald bijgeloof, dan is de MBTI zeker niet meer dan een pseudo-wetenschap. Hoe jammer ik het ook vind, ik ben niet écht de zielsverwant van Tolkien, Björk en Johnny Depp.

Screenshot: Mediators you may know: William shakespeare, J.R.R. Tolkien, Björk, Johnny Depp

(Voor de nieuwsgierigen: mijn sterrenbeeld is Boogschutter, en ik herken me amper in de beschrijvingen van typische boogschutter-kenmerken. Mijn ascendant is Weegschaal, en ook daar klopt de helft niet van. Over mijn maanteken, medium coelie en andere huizen begin ik niet eens.)

 

Beter

De believers in MBTI, die er vaak een deel van hun eigenwaarde uit halen, zal ik met deze tekst niet van mening doen veranderen. Toch wil ik in mijn volgende blogpost een poging doen, met een beter alternatief.

 

Drie tips voor minister Maggie De Block

Hoe lang mag een burn-out duren?

Zowat een maand geleden kondigde minister van Volksgezondheid Maggie De Block richtlijnen aan over hoe lang een ziekteverlof kan duren bij acht veelvoorkomende aandoeningen. Om artsen die niet goed weten hoeveel tijd ze een patiënt precies moeten geven, een houvast te bieden, aldus de minister zelf.

 Werkgeversorganisatie VOKA juichte dit meteen toe, omdat ze hierin een oplossing zagen voor vermeend misbruik van ziekteverlof. Wat meteen protest uitlokte van artsen – terecht volgens mij, want uit de uitspraak van VOKA blijkt een veel te groot wantrouwen van werkgevers in hun medewerkers en in de medische wereld. Of op zijn minst een veel te groot onbegrip.

 Burn-out is een van die aandoeningen waarover er een richtlijn zal komen. Omdat ik daar zelf enige ervaring mee heb, geef ik de minister graag drie tips mee voor haar richtlijn. Drie tips waar ook alle werkgevers – niet alleen die van VOKA – wat aan kunnen hebben.

  1. Geef géén gemiddelde hersteltijd voor een burn-out
  2. Geloof nooit de einddatum op een ziektebriefje
  3. Tel een half jaar werk méé als hersteltijd

 

1. Geef geen gemiddelde hersteltijd voor een burn-out.

De rivier is gemiddeld één meter diep, sprak de statisticus vol vertrouwen, en hij stapte het water in. Hij verdronk.

Een flauwe boutade misschien, want een echter statisticus weet dat een gemiddelde waarde totaal onbetrouwbaar is om naar te handelen. Het zijn alle niet-statistici – pakweg 99,9 % van de bevolking – die zich laten misleiden door dat éne getal dat het gemiddelde is. Het gemiddelde van 9, 10 en 11 is tien. Het gemiddelde van 0, 10 en 20 is ook tien. Het gemiddelde zegt dus niets over de werkelijke cijfers die erachter zitten.

Als je zou zeggen: een burn-out vergt gemiddeld een jaar hersteltijd, dan verwachten behoorlijk veel mensen dat je na precies een jaar terug aan de slag gaat. Moet je toch langer herstellen, dan komt het wantrouwen: je hoort bij de slappelingen die beneden de standaard vallen. Misschien zelfs bij de profiteurs die hun afwezigheid nodeloos lang rekken. En dat helpt het herstel zeker niet vooruit. Niemand is ooit sneller genezen omdat anderen hem een slappeling of een profiteur noemen.

Het omgekeerde kan ook: dat je al na een maand of drie-vier terug aan de slag kunt. En dat niemand op het werk daar rekening mee heeft gehouden, waardoor je bureau, je computer en je werk door een vervanger zijn ingenomen. En jij dus terugkomt om met je vingers te zitten draaien in de vergaderzaal. Leuke terugkomst!

Daarom deze eerste raad: geef geen gemiddelde. En zelfs geen mediaan. Geef liever een idee over de spreiding. Geef een vork.

Zeg bijvoorbeeld: ’90 procent van de mensen heeft tussen 6 en 18 maanden nodig om voldoende te herstellen van een burn-out’ (noot: dit zijn hypothetische cijfers).

Iedere persoon is anders, en dus loopt ieder herstel anders. Omgevingsfactoren spelen een grote rol: kun je rekenen op steun in je omgeving, of sta je er grotendeels alleen voor? Kun je het je permitteren om alles in je leven op pauze te zetten, of wordt er verwacht dat je blijft koken, wassen en plassen – voor kinderen, zorgbehoevende ouders of weinig begripvolle partners?

Meer nog spelen de oorzaken van de burn-out een rol. Ligt een conflict mee aan de basis van je burn-out? Verwacht dan niet dat je snel terug kan keren naar de bron van dat conflict op je werk; je lichaam en je geest zullen je op alle mogelijke manieren verhinderen dat je je opnieuw in dat conflict stort. Gaat het eerder om een burn-out veroorzaakt door je eigen persoonlijkheidskenmerken? Dan hangt het ervan af hoe snel je je eigen perfectionisme weet aan te pakken, of je zelfverwaarlozing, of je subassertiviteit, of welk ander persoonlijkheidskenmerk ook dat jou al je energie heeft gekost. Dat kan lang duren maar het kan evengoed (relatief) snel gaan, afhankelijk van welke professionele hulp je krijgt, hoe diep bepaalde gedragspatronen zijn ingesleten, enzovoort.

 

2. Geloof nooit de einddatum op een ziektebriefje.

Dokters schrijven niet snel een echt lange ziekteperiode voor bij een burn-out. Zelfs wanneer ze vermoeden dat je maanden – of misschien wel een jaar – uit zult zijn, krijg je bij de start meestal maar een of twee weken ziekteverlof voorgeschreven. Heel misschien een maand. Artsen die je meteen twee maanden voorschrijven, zijn zeldzaam. Artsen die je meteen een half jaar of méér voorschrijven, zijn bij mijn weten onbestaand. Burn-outers schakelen gewoonlijk de ene verlening na de andere aan elkaar.

Ik heb me lang afgevraagd waarom. Want door een langdurig ziekteverlof steeds maar in kleine schijven toe te kennen, maken ze het herstel toch moeilijker? Stel je voor: je krijgt een maand ziekteverlof voorgeschreven, de eerste twee weken probeer je tot rust te komen, en tegen dat dat eindelijk begint te lukken komen de zenuwen al terug op omdat je over twee weken al terug op het werk verwacht wordt. Dus gaat het weer twee weken slechter, tot de huisarts je ziekte nog eens met een maand verlengt. En de cyclus begint opnieuw. En opnieuw. En opnieuw.

Waarom schrijven dokters niet meteen een langer ziekteverlof van vele maanden voor? Dat zou het herstel bij velen toch bespoedigen?

Misschien speelt mee wat ik hierboven zei: dat het herstel bij iedere persoon anders verloopt. Dus kan geen enkele huisarts op voorhand echt inschatten of hij te ruim of te smal rekent.

Maar misschien speelt ook mee dat dokters hun patiënten niet los willen laten. Een dokter wil een zieke patiënt blijven opvolgen, om te monitoren hoe het herstel verloopt en waar nodig bij te sturen. Een hartpatiënt krijgt ook niet meteen een voorraad medicijnen voor een jaar mee; nee, een arts schrijft een dosis voor om pakweg een maand rond te komen, en wil vervolgens de patiënt opnieuw onderzoeken en de medicatie aanpassen. Bij een burn-out is het belangrijkste medicijn niet in capsulevorm te verkrijgen: het belangrijkste medicijn is daar rust. En dus is het misschien maar logisch dat een dokter het effect daarvan frequent wil blijven opvolgen. En jou dus rust voorschrijft in veel kleinere schijven dan je uiteindelijk nodig zult hebben.

Is dat lastig voor de werkgever en de collega’s? Ja, dat is lastig. Zij weten nooit zeker of je wel of niet terugkomt op de datum die op het meest recente ziektebriefje stond. Maar hoe frustrerend dat ook kan zijn, dat is uiteindelijk van ondergeschikt belang als het om iemands gezondheid gaat. Een dokter is er niet om werkgevers te dienen. Een dokter is er louter en alleen om de patiënt te helpen, en niks anders. Tot spijt van wie ’t benijdt.

Ik raad iedereen dan ook aan om de einddatum op een doktersbriefje niet te geloven. Ik zie het telkens weer gebeuren: in de planning van het werk gaan chefs en collega’s ervan uit dat je er weer ten volle zal staan op het moment dat je ziektebriefje afloopt. En als je dan een nieuw ziektebriefje met (weer) een verlenging opstuurt, dan moeten ze in zeven haasten de planning omgooien, moeten collega’s last minute het werk herverdelen, moeten sommigen misschien zelfs uit vakantie teruggeroepen worden. Met het gevaar dat iedereen pissig wordt op die ene zieke collega die de schuld van al die miserie lijkt te zijn.

Werkgevers, een goede raad: zelfs als je nog maar een vaag vermoeden hebt dat er een mentale ziekte meespeelt, keer dan je verwachtingen helemaal om. Ga ervan uit dat de ziekteperiode wél verlengd zal worden, dat de zieke medewerker nog niét zal terugkeren. Ga uit van het worstcasescenario, en stel je planning daarop af. Staat de zieke medewerker toch op een keer – na afloop van het zoveelste ziektebriefje – terug op de werkvloer, dan is dat gewoon een mooie meevaller. Beter één meevaller in de hand…

 

3. Tel een half jaar werk méé als hersteltijd.

Een topvoetballer die een been breekt, moet eerst een poosje in het gips. Dan is er geen sprake van rondrennen, laat staan tegen een bal trappen. Na een tijdje kan ie terug mee beginnen trainen, maar niet te hard. Dat moet hij langzaam opbouwen. Een paar oefeningen meedoen, maar nog niet allemaal. Of niet allemaal even snel. Het duurt nog even voor hij weer oefenmatchen aankan. En pas helemaal op het einde kan de voetballer weer schitteren in een topmatch.

Zo gaat het ook bij een burn-out. Ik ken geen enkele lotgenoot die na zijn afwezigheid meteen weer op topniveau in zijn job kon meedraaien. Net zoals de topvoetballer, die bij zijn eerste terugkeer na een gebroken been nog geen topwedstrijd aankan.

Meer nog: een goed herstel van een burn-out is slechts mogelijk door langzaam weer op te bouwen op het werk. Net zoals de topvoetballer zijn topniveau slechts kan halen door langzaam zijn deelname aan trainingen en wedstrijden op te schroeven. Dat lukt nooit door thuis in de zetel te zitten wachten tot zijn conditie op magische wijze weer piekt.

Vele burn-outers gaan in behandeling bij een psycholoog of een therapeut, of op zijn minst bij een coach. Die zoekt samen met hen naar de oorzaak, of oorzaken, van al dat energieverlies. En zoekt dan samen met hen naar mogelijke oplossingen. Zoals andere gedragspatronen aanleren. Of andere gedachtenpatronen aannemen. Of andere manieren uittesten om met energievretende mensen om te gaan. Wat het ook is, het zijn zaken die je al doende moet uitproberen. En dat kost meer tijd dan je denkt: ingesleten patronen zijn moeilijk te veranderen.

Uiteraard begin je klein. Je test het uit in een veilige omgeving, zoals je gezin, of je vertrouwde bankje in het park. En dan in iets moeilijker situaties, zoals de sportclub, of een familiefeest, of de jaarmarkt op het dorpsplein. Tot je genoeg getest hebt en voldoende vertrouwen hebt om de stap naar het werk te zetten.

Maar ook op het werk moet je je automatische gedrags- of gedachtenpatronen leren veranderen. En ook dat kost energie en tijd. Dat zit meestal niet van de eerste keer goed. Maar het is slechts door het in de praktijk uit te proberen – met vallen en opstaan – dat het uiteindelijk zal lukken.

Ik heb het zelf meegemaakt. Mijn eerste weken terug op het werk waren voor mij echte test-weken. Een test of ik de nieuwe gedragspatronen die ik bij mijn psycholoog had geleerd, ook in een stresserende werksituatie kon toepassen. Of ik überhaupt al in staat was een hele dag te focussen en energie te geven aan mijn job. (Spoiler: het lukte.)

Ik keerde terug naar een team waarin iedere dag onverwachte deadlines opdoken, liefst tegen een half uur geleden. Dat kon ik dus nog niet aan. Mijn baas hield daar gelukkig rekening mee. Ik moest de eerste weken nog niet meedraaien in de hectiek van redactiedeadlines. Ik kreeg een paar taken die pas enkele maanden later klaar moesten zijn, zoals een jaarverslag samenstellen en een aanbesteding voorbereiden. Taken waarbij ik weer in het werkritme kon komen, maar waarbij het ook geen ramp was als ik ze niet meteen gedaan kreeg. Pas na enkele weken begon ik af en toe een tekstje met een korte deadline te schrijven. Na enkele maanden kon ik er weer volledig in meedraaien.

En terwijl ik langzaam terug aan deadlinewerk wende, leerde ik ook ‘nee’ zeggen op het werk (om mijn subassertiviteit aan te pakken), leerde ik anderen te geloven wanneer ze mijn werk goed vonden (om mijn perfectionisme af te bouwen), leerde ik een planning te volgen die slechts op één taak tegelijk focust (om mijn procrastinatie te overwinnen) en leerde ik voldoende rustmomenten in te bouwen (om mijn introversie tegemoet te komen).

Pas na een maand of zes was ik er gerust in: ik had de juiste strategieën gevonden om mijn werk weer op topniveau uit te voeren, zónder opnieuw in een burn-out te vallen. Pas toen durfde ik mezelf voldoende genezen te verklaren. Pas toen zette ik mijn deeltijds ziekteverlof stop.

Wie denkt dat je burn-out volledig kan genezen vóór je terug aan het werk mag, dwaalt. Een tijdje ‘inlopen’ op het werk is vaak essentieel om te herstellen. Daarom, beste minister, daarom vraag ik: ze in je aanbevelingen niet enkel hoe lang iemand thuis moet zitten met een burn-out. Geef ook een indicatie hoe lang iemand met een burn-out moet ‘opbouwen’ eens hij terug aan het werk is. Een half jaar lijkt me, op basis van mijn eigen ervaring, een minimum.

 

 

Vier schepenen, een OCMW-voorzitter en een burgemeester

Zes maanden. Amper zes maanden werk ik nu bij de Stad Gent, en ik heb al een mooie verzameling handen. Vier schepenen en één OCMW-voorzitter hebben me intussen een hand gegeven. De burgemeester heeft me tot nu toe enkel een knipoog geschonken, maar ik verwacht zijn hand binnenkort ook wel aan de collectie te kunnen toevoegen.

 Vier schepenen, een OCMW-voorzitter en een burgemeester. Dat is dus de helft van de politieke bazen. Na amper zes maanden. Dat toont voor mij aan hoe betrokken ze zijn bij de organisatie en de mensen die voor hen werken.

En het is niet zomaar snel-snel handjes van potentieel kiesvee schudden, he. Ik heb vragen over mezelf en over mijn werk beantwoord, zelfs complimentjes gekregen over specifieke taken die ik heb volbracht. Ze spreken me nu bij mijn voornaam aan. Ik ben er zeker van dat ze een paar duizend namen van medewerkers in hun hoofd zitten hebben.

Diepe kloof

Wat een verschil met mijn vorige werkgever. In de twaalf jaar dat ik bij de Vlaamse overheid heb gewerkt, heeft niet één minister dat gedaan. Ik heb nooit een minister de hand geschud, laat staan dat er een de moeite nam om mijn job of zelfs maar mijn naam te onthouden.

Volledig tegengesteld aan de lokale politici van Gent. Geen enkele minister op Vlaams niveau heeft ooit dezelfde belangstelling getoond voor de mensen die hun beleid in de praktijk moeten uitvoeren.

Integendeel, we kregen regeltjes opgelegd die de kloof zo diep mogelijk hielden. ‘Alle communicatie met de minister en het kabinet verloopt voortaan via de secretaris-generaal’, vaardigde een inmiddels weggepromoveerde minister-president ooit uit. Alles om maar geen contact te hebben met die lastige ambtenaren.

Automatische piloot

Of nee, ik zou liegen. Eén keer heb ik een hand van een inmiddels overspeelde minister-president gekregen. Maar dat was per abuis.

Ik was met een fotograaf op zijn kabinet, om de ondertekening van een sociaal akkoord op de gevoelige plaat vast te leggen. Na de officiële handtekening en het obligate sarcastische grapje naar de vakbonden toe, vertrok de minister-president naar een volgende afspraak, waarbij hij alle onderhandelaars rond de tafel een hand gaf. En op automatische piloot ook mij de hand schudde. Zonder te weten wie ik was, en zonder er ook naar te vragen.

(Mijn hand heeft nog een uur nagetinteld. Maar dat doet er verder niet toe.)

Genoeg ambtenaren voor de rest van mijn leven

Niet dat mijn collega’s bij de Vlaamse overheid het erg vonden, hoor, die totale afwezigheid van politici. Daar had – vóór mijn tijd – een intussen alweer lang vergeten minister-president voor gezorgd. De laatste die nog eens met zijn uitvoerend personeel op de werkvloer was komen kennismaken.

Net voor hij buiten gehoorafstand was, zei hij tegen zijn kabinetsmedewerker: ‘Nu heb ik genoeg ambtenaren gezien voor de rest van mijn leven.’ Met een dédain die alle collega’s toen een serieuze knauw in hun motivatie gaf.

Wie werkt er nu graag voor en baas die jou minacht?

De briesende bestuurder

Nuja, ik ben niet naïef. Een grote betrokkenheid van politici bij de organisatie kan ook contraproductief worden.

Ik heb ze al gehoord intussen, de waarschuwing voor schepenen die zich al te veel zouden bemoeien met de dagelijkse werking. Die er niet voor zouden terugdeinzen je kantoor binnen te lopen en je omver te schreeuwen tot hun wil wet is.

Zelf nog niet meegemaakt. Maar het lijkt me evident dat dit soms gebeurt. Dat soort bazengedrag vind je overal, dus ook bij een politiek bestuur.

Het kan hen wèl schelen

Ik kan me voorstellen dat je op zo’n moment, met een briesende schepen tegenover je, vurig wenst dat de bestuurders niet van jouw bestaan zouden afweten. En dat jouw werk hen totaal koud zou laten.

Maar eenmaal je de storm getrotseerd hebt, kun je je er ook mee troosten dat boosheid uiteindelijk ook maar aantoont hoe betrokken ze zich voelen. Het maakt de politieke bazen tenminste wèl uit wat je doet.

En dat is, alles welbeschouwd, nog altijd beter dan een bestuur dat helemaal niks om je geeft en je werk maar nutteloos vindt. En dat je enkel als een cijfertje ziet dat dringend moet gekaasschaafd worden.

Burn-out comedy

Arnout Van dan Bossche is een voormalig ingenieur en consultant die is overgelopen naar The Bright Side. Als stand-up comedian toert hij momenteel door Vlaanderen en Nederland met zijn jongste voorstelling ‘Burn-out voor beginners’.

Ter voorbereiding hield hij vorig jaar een interview met mij (*) over mijn burn-out. Stiekem heeft hij het ook gefilmd, verknipt en op YouTube gegooid.

Zit je klaar? Komt ie!

 

Bekijk ook Arnout van den Bossche over zijn show op Kanaal Z.

 

(*) en ook met een boel andere deskundigen, maar dit is mijn blog en hier wil ik centraal staan :-p

 

Afscheid van Brussel: 6 dingen die ik zeker NIET zal missen

Vorige week somde ik op wat ik zeker zal missen nu ik van werk ben veranderd. Maar er zijn ook zaken die ik zeker NIET zal missen.

 

1. Treinreizen
Afscheidsstrip van Simon voor Maarten

Ja, je kunt van die dagelijkse treinritten wel momenten van concentratie en rust maken, zoals ik vorige week schreef. Maar weegt dat uiteindelijk op tegen de dagelijkse haast en pendelstress, om je trein dan toch net te missen, om die eerste vergadering van de dag dan toch net te missen, om het sluitingsuur van de nabewaking op de school dan toch net te missen?

Mijn nieuwe job is op goed 10 minuten fietsen van mijn huis. Ik win bijna twee uur pendeltijd per dag (méér dan twee uur als je al die treinvertragingen meetelt). Ik kan nu mijn zoon naar school brengen, op tijd op het werk toekomen, een volledige werkdag volmaken én vóór sluitingstijd terug aan de schoolpoort staan. Zonder pendelstress. Dat is goud waard.

 

2. Vergeten laptops
Aankondigingsbord met vertragingen van de trein

Net voor mijn laatste werkdag was het weer zover: ik stap van de trein, drum het station uit, rep me naar huis, en pas dan besef ik dat ik mijn rugzak met laptop weer heb laten liggen in de trein. Voor de zoveelste keer. Ik dus thuis bellen naar Oostende, het eindstation van de trein. Maar nee, daar is niks binnengebracht. In een laatste wanhoopspoging dan maar terug naar het station gegaan om op het perron te wachten tot dezelfde trein op zijn terugrit naar Brussel passeert. En kijk, daar lag hij nog steeds op dezelfde plek in het rek, onaangeroerd, tussen de sporttassen en rugzakken van terugkerende dagjesmensen. Hoerenchance, ikke.

Ik ben mijn laptop al te vaak vergeten op de trein. Warhoofd dat ik ben. Ik heb ze gelukkig altijd teruggekregen, al moest ik daarvoor vaak naar een ander station reizen. Ooit ben ik ’s avonds tot in Eupen gespoord om mijn laptop op te halen. Zes uur heen en terug. Zucht.

Ik kan geen hoerenchance blijven hebben. Blij dat de vergeten laptops voortaan tot het verleden behoren!

 

3. Arm Brussel
De slaapplaats van een dakloze in een vuil hoekje in Brussel-Noord

De keerzijde van een grootstad? Vervuiling. Verloedering. En overal schrijnende armoede.

In Gent loop je af en toe wel eens een bedelaar tegen het lijf. En nu en dan duiken er eens een oplichtersbende op. Maar dat is níks vergeleken met wat je tegenkomt zodra je in het Noordstation – of eender welk station in Brussel – aankomt. Wie niet dagelijks van zijn hart een steen maakt, raakt blut voor ie op kantoor raakt. Het aantal bedelaars en daklozen is niet te tellen – sommige opdringerig, andere weggekropen in een bepist hoekje. En ja, je weet dat er daar ook oplichters tussen zitten. Of slachtoffers van oplichters, die hen verplichten te bedelen om hun papieren of wat dan ook terug te verdienen. Maar lang niet allemaal. Zeker niet allemaal. Ik kan me niet voorstellen dat jarenlang in een vuile hoek rond het station slapen, deel uitmaakt van een snood oplichtingsplan.

 

4. Angst
Een legervoertuig in de Brusselse straten

Is Brussel een belegerde stad? Als je achter elke hoek een stel soldaten kunt tegenkomen, bekruipt dat gevoel me wel eens.

Ik herinner me nog hoe gechoqueerd ik was toen ik eind jaren negentig, in de nasleep van de GIA-aanslagen in Parijs, politie met mitrailleurs zag patrouilleren in Franse steden. Ik voelde me er niet veiliger door. Integendeel. Die agenten maakten me bang. Hun wapens, hun argwanende blikken, hun mandaat om te schieten deden me huiveren.

Wat een contrast met de onverschilligheid tegenover legersoldaten in volle uitrusting, die je tegenwoordig overal in Brussel tegenkomt. Ik voel me niet veiliger door hun aanwezigheid (die heeft per slot van rekening de aanslagen in maart niet kunnen voorkomen), maar we worden tegenwoordig wel verwacht het normaal te vinden dat we overal kunnen tegengehouden worden door mensen die zijn opgeleid om te vechten en te doden.

Soldaten zijn er om de vijanden van het land te bestrijden. Dat is hun taak. Maar moeten zij daarom politietaken overnemen? Ik wil niet in een stad werken waar iedere dag soldaten patrouilleren, alsof dat de normaalste zaak van de wereld is. Soldaten horen niet in thuis in een stad. Niet in een moderne, burgerlijke maatschappij als de onze.

 

5. Twaalf jaar besparingen
Regering Leterme

Toen ik bij de Vlaamse overheid in dienst trad, waren de vette jaren van Paars net voorbij. Yves Leterme was net minister-president geworden, en dat werd tijdens mijn eerste weken pijnlijk duidelijk. Bam! Wervingsstop. Bam! Bevriezing van alle kredieten. Bam! Schrappen van alle communicatiecampagnes. Dat was het startschot voor 12 jaar besparingsmaatregelen, over verschillende regeringen heen. And counting.

Er waren wel eens opflakkeringen. Toen ons land het voorzitterschap van de EU mocht opnemen, bijvoorbeeld, of toen het intussen alweer stilletjes afgevoerde plan Vlaanderen in Actie werd gelanceerd, was er plots wel geld voor aanwervingen en projecten allerhande. Maar voor de rest was er van Leterme over Peeters tot Bourgeois één constante: steeds weer moest er méér bespaard worden.

Na 12 jaar begint het te wegen, zo’n klimaat van besparingen. Na 12 jaar wil je wel eens werken voor een organisatie die wel nog in zichzelf gelooft…

 

6. Bazen die jou overbodig vinden
Een ontslagen man wandelt naar de uitgang

En na 12 jaar wil ik ook wel eens werken voor een organisatie die mij niet overbodig vindt. Na 12 jaar ben ik het beu dat de politieke bazen voortdurend de boodschap uitdragen dat er te veel ambtenaren zijn. Na 12 jaar ben ik het beu om te horen dat we verspilling en ‘overheidsbeslag’ zijn, beu om te leren dat ze zoveel collega’s overbodig vinden.

Begrijp me niet verkeerd: als je financiën er slecht aan toe zijn, kun je niet onder besparingen uit. Ook op personeel. Daar krijgt elke overheid vroeg of laat mee te maken. Stad Gent ook, heb ik intussen begrepen. Maar als Stad Gent bespaart, is dat uit financiële noodzaak. Tot er weer genoeg geld is om opnieuw personeel te werven – anders zou ik nooit de overstap hebben kunnen maken, toch?

Bij de Vlaamse overheid daarentegen is besparen geen kwestie van financiële noodzaak. Het is puur een kwestie van ideologie.

Tien procent minder koppen, is het adagium van de huidige regering. Zonder te specificeren wààr die koppen precies moeten rollen – dat moet de administratie zelf maar uitmaken. Hoe dat op mij, als ambtenaar overkomt? Zo: ‘Eigenlijk kan het ons niet schelen waarmee jullie bezig zijn. We decimeren jullie hoe dan ook. Ieder van jullie kan op het kapblok terecht komen.’ Niet het soort motiverend signaal dat je van de hoogste bazen wil horen, toch?

Tien procent minder koppen. Letterlijk ‘koppen’. Niet voltijds-equivalenten of zo. Nee koppen. Vervang je bijvoorbeeld een voltijdse medewerker door een halftijdse en bespaar je zo de helft op personeelskosten, dan nog is dat niet genoeg voor deze regering. Want een halftijdse telt nog steeds als één kop.

Absurder kan toch niet?

En het heeft uiteindelijk maar één doel: politiek gewin. Of de overheid efficiënter werkt of niet, of ze haar taken goed uitvoert of niet, of de burger beter geholpen is of niet, of ze minder geld uitgeeft of niet, dat is allemaal van geen belang. Er telt maar één ding: tien percent minder ‘koppen’. Om politiek te scoren bij een achterban die er blijkbaar van overtuigd is dat de enige goede ambtenaar een dode ambtenaar is.

Neen, ik werk niet graag voor bazen die mij overbodig vinden. Wie wel?

 

Afscheid van Brussel: 8 dingen die ik zeker zal missen

Het is zover. Op 1 september begin ik aan een nieuwe job bij Stad Gent. En daarvoor verlaat ik mijn job bij de centrale communicatiedienst van de Vlaamse overheid – in hartje Brussel. Met veel spijt in het hart. Want ik weet zeker dat ik deze acht zaken zal missen:

1. Treinreizen.
Aankondigingsbord voor de trein naar Gent en Brugge

Treinen zijn inspirerende plekken om verhalen te schrijven. Of blogs. Ik schrijf veel liever op de trein dan thuis. Op de trein wachten je geen duizend andere taken die eigenlijk nog moeten gebeuren. Je kunt niet de deur uit vluchten als je even vast zit in je tekst. En er is geen wifi. Ideaal dus om je te concentreren. Ik ben voorstander van het geenwifibeleid van de NMBS!

En nu geef ik dus vrijwillig twee gratis concentratiemomenten per dag op.

 

2. De chaotische schoonheid van Brussel.
Beelden uit Brussel

Want laten we eerlijk zijn: Gent is dan wel een geweldig charmant stadje, maar komt nog niet tot aan de enkels van de enige echte grootstad in ons land. Tot ziens Broekzele, ik zal die wandeltochtjes door jouw straten nooit vergeten.

 

3. Het mooiste uitzicht over Gent.
Zicht over Gent

Toch wel erg dat ik, nu ik voor Stad Gent ga werken, het mooiste uitzicht over diezelfde stad vaarwel moet zeggen. Mijn standplaats was weliswaar Brussel, maar ongeveer één keer per week bleef ik in Gent telewerken, in het Virginie Lovelinggebouw – door Vlaamse ambtenaren heel onpoëtisch het VAC Gent genoemd. De hoogste kantoortoren van Gent. En ik ging er (bijna) elke vrijdag wel even tot de 21e verdieping, om te genieten van het spectaculaire uitzicht. Daar gaan die zielige tien verdiepingskes van mijn nieuwe werkplek niet tegenop kunnen. Zeker weten.

 

4. Werken in alle vrijheid.
Een rijtje prikklokken

Bij de Vlaamse overheid had ik niet te klagen. Telewerken, prikklokvrij werken, zelfsturend werken, ik ben een van de zeldzame gelukkigen die dat allemaal al in de praktijk mochten toepassen. Een mix die mij heel goed ligt, die intussen heel natuurlijk aanvoelt. Dat ga ik nu weer een stukje moeten afleren. ‘Je zal opnieuw moeten prikken, je aan stamtijden houden, je verantwoorden tegenover een hiërarchische baas’, zo waarschuwde een toekomstige stadscollega me. ‘Bereid je maar voor op een schok.’ Eh, oké dan.

 

5. Werken in een koffiebar.
Sfeerbeeld van de koffiebar in het Boudewijngebouw

Nee, echt, bij de Vlaamse overheid had ik niet te klagen. In de inkomhal van ons kantoorgebouw in Brussel hebben de facilitaire collega’s eind vorig jaar een eigen koffiebar geopend. ’s Ochtends een cappuccino halen voor je je laptop opendoet, in de voormiddag een informele meeting houden bij een tas koffie, in de namiddag een tekst afwerken bij een chai latte… Heerlijk!

Voor de critici: het is zeker geen follieke. De koffiebar is er gekomen om een andere vorm van netwerken mogelijk te maken. Informeel, ontspannen en ongedwongen. Een beetje zoals de rokersruimtes vroeger, maar dan toegankelijk voor iedereen en zonder risico op longkanker. Ik ben onvoorwaardelijk fan!

 

6. Schrijven.
Het boek Opgebrand en een pen

Ik weet nog niet tot in detail wat mijn job zal inhouden, maar één ding weet ik zeker: er zal minder schrijfwerk aan te pas komen dan in mijn huidige job. Dat zou vroeger waarschijnlijk een afknapper geweest zijn. Maar intussen heb ik ook een blog om al eens een schrijf-ei te leggen. Of misschien maak ik eindelijk werk van die eerste echte roman. Wie weet 🙂

 

7. De beste personeelsnieuwssite van het land.
Screenshot van de website 13.vlaanderen.be

En ook wel een beetje mijn kindje. Het dutske is nog geen jaar oud, en ik moet het al uit handen geven. Wie mij een beetje kent, weet dat dat tegen mijn aard ingaat. Ach ja, ik zal het maar zien als een generale repetitie tegen dat mijn zoon thuis begint te puberen, zeker?

 

8. Deze collega’s.
Gekke collega's

Nog het meest van al. En dat heeft geen verdere woorden nodig.

 

Mijn 22 maart

Op 22 maart was ik in Brussel. De aanslagen en de terreurdreiging waren even dichtbij, maar de dag bleek uiteindelijk vooral veel verveling te brengen. Dit is geen verhaal over helden, over hulpdiensten of over slachtoffers, maar over gewone mensen die een hele dag niet veel anders konden doen dan wachten.

Infoscherm met de tekst: 'terreurdreiging 4: lockdown. Officiële richtlijn: het gebouw niet verlaten. Meer info volgt.'Ik sta aan de schoolpoort, waar mijn zoontje net op de bus stapt om op bosklassen te vertrekken. Achter mij vraagt iemand onverwacht: ‘Heeft er iemand internet op zijn telefoon? Er zou een aanslag zijn gebeurd in Zaventem.’ Fak. Ik negeer dit nog vijf minuten. Eerst moeten die kleine rakkers veilig en vrij van nieuws naar hun bos vertrekken.

Onderweg naar het station zet ik de fm-radio op mijn telefoon aan. Tegen dat ik op het perron ben, ben ik helemaal mee. Bomaanslag in de luchthaven. Alle verkeer stilgelegd. Ik bedenk: de crisiscommunicatie op het werk moet in gang gezet. Net nu ik door die bosklassen later op het werk zal zijn! Hopelijk blijft het bij Zaventem, en volgen er geen andere aanslagen in Brussel zelf.

‘Wsch aanslag in Zaventem. Als je liever van thuis uit werkt, doe gerust’, sms’t een collega. Ik antwoord: ‘Zonder laptop? Lijkt me niet handig. Ik kom wel naar Brussel.’ Ik stap op de eerstvolgende trein naar de hoofdstad. Het aankondigingsbord vermeldt als eindstation nog Brussel-Nationale-Luchthaven.

Terwijl de trein Gent uitrijdt, laten verschillende andere collega’s via sms weten dat ze onderweg rechtsomkeer hebben gemaakt, en van thuis uit zullen werken vandaag. En dan hoor ik op de radio dat het Centraal Station wordt ontruimd. Fak! Mijn trein moet daarlangs om naar het Noordstation te raken. ‘Ik zou wel eens lang onderweg kunnen zijn voor ik op het werk ben’, sms ik. Hoe lang zou het te voet duren, vraag ik me af. Een uurtje wandelen tussen Zuid en Noord?

Twee minuten later op de radio: mogelijk een aanslag in Metrostation Maalbeek. En een sms van mijn bezorgde collega: ‘Maak dat je naar huis gaat, jij! Je gaat nu toch niet naar Brussel komen!’ Makkelijker gezegd dan gedaan. Deze trein heeft geen tussenstops en rijdt recht de belaagde hoofdstad binnen.

Maak dat je naar huis gaat, jij! Je gaat nu toch niet naar Brussel komen!

In Brussel-Zuid stoppen we. De trein rijdt niet meer verder. Geen enkele trein meer, blijkt nadien. ‘Succes allemaal vandaag’, zegt een medereiziger bij het verlaten van de coupé. Succes, dat zal ik inderdaad nodig hebben om nog op werk te raken. Aan nog méér bommen of zelfmoordterroristen wil ik zelfs niet denken.

In de stationshal kom ik een collega-ambtenaar van het ministerie van Onderwijs tegen. We willen niet in de mensenmassa blijven rondhangen en gaan naar buiten. ‘Een deelfiets zoeken,’ stel ik voor, ‘daarmee kunnen we nog snel naar de Noordwijk proberen raken.’

Bij de Villo-fietsen staat een wachtrij aan de betaalterminal. Niet zo lang als de mensenketen aan de taxiwachtplaats, maar toch. Wanneer het eindelijk aan ons is, blijkt het ding enkel Visa-kaarten te accepteren. Verdomme, geen van ons beiden heeft een Visakaart. Wat een lamme service! Al had dat ons waarschijnlijk ook niet geholpen. De man achter ons moet verschillende keren opnieuw beginnen voor zijn kaart aanvaard wordt. En vervolgens krijgt hij de fiets niet uit het slot gelicht. Hij is fotograaf, vertelt hij, en moet net vandaag voor een magazine een aantal kunstwerken in Brusselse straten fotograferen. Sneu op een dag wanneer er zoveel actua-beelden te schieten zijn. Uiteindelijk geeft hij Villo op, en trekt hij te voet het stratendoolhof in.

Achter ons weerklinkt geroep. ‘Avancez! Avancez!’. Een massa mensen komt naar buiten, sommige rennend, andere rustig foto’s nemend. De politie ontruimt het Zuidstation. Ze zet een perimeter uit rond het gebouw, die alsmaar groter wordt. De Villo-fietsen zijn geen optie meer, we lopen mee met de massa, weg van het station.

Ik wandel naast een Nederlandse vrouw met een verbeten trek rond haar mond. ‘Ik zat vanmorgen op een metro die naar Maalbeek reed, maar ik had er een verschrikkelijk slecht gevoel bij. Ik hield het niet uit, ben ik meteen naar buiten gevlucht en naar hier teruggekomen.’
‘Waw, wat heb jij geluk gehad! Je hebt er goed aan gedaan om je instinct te volgen.’
Elke maand moet ze voor een vergadering naar Brussel, zo vertelt ze. ‘Ik haat die trips sinds al die terroristen hier zitten. En nu zit ik er middenin. Nee, ik moet niks van Brussel hebben.’

De vraag is nu waar we heen moeten. Onze kantoorgebouwen liggen aan de andere kant van de stad, maar het lijkt ons geen goed idee die tocht nog aan te vatten. Wie weet welke cordons komen we tegen. Of erger. Dus bellen we aan bij het enige gebouw van de Vlaamse overheid dat aan de zuidkant van de stad ligt: de hoofdzetel van Kind en Gezin aan de Hallepoort.

Aan de ingang wordt het onthaalpersoneel van Kind en Gezin net door de grote baas gebrieft: niemand mag het gebouw nog binnen of buiten – een maatregel die zopas is ingegaan voor alle gebouwen van de Vlaamse overheid.  ‘Maar we kunnen gestrande collega’s toch ook niet voor de deur laten staan’, voegt ze eraan toe wanneer ze ons ziet, en ze nodigt ons vriendelijk uit om binnen te komen.

Screenshot van de boodschap 'ik ben veilig' van het Rode Kruis

Het onthaal bij Kind en Gezin is hartverwarmend. Een onthaalmedewerker bezorgt ons een badge en wijst ons waar de koffie, het water en de snackautomaat staan. We krijgen een vergadercockpit om ons te installeren en een paswoord voor het wifi-netwerk. We krijgen zelfs een reserve-laptop in bruikleen wanneer mijn Onderwijs-collega netwerkproblemen ondervindt.

Ikzelf heb enkel mijn persoonlijke tablet mee. Ik ben blij dat ik op internet kan. Het laatste uur heb ik verschillende sms’jes gehad van familieleden en vrienden die ongerust vragen of ik oké ben. Ik sms braaf terug, maar het netwerk is overbelast en niet alle berichtjes komen er vlot door. Het eerste wat ik doe, is mezelf veilig melden via het Rode Kruis en via Facebook. Dat stelt alvast een veertigtal likers gerust.

Mijn communicatiecollega’s stuur ik een mailtje: ‘Ik zit bij de collega’s van Kind en Gezin. Ik kan niet aan mijn werkmails, niet aan ons intranet, niet aan onze gemeenschappelijke schijven. Ik kan wel inloggen op onze website, onze nieuwsbrieftoepassing, onze Facebook-account.’ Ik wil binnen die beperkingen helpen, maar op een paar mini-taakjes na schuiven mijn collega’s me niets door. Bij crisiscommunicatie heb je niet veel aan iemand die digitaal geïsoleerd zit.

Veel ander werk kan ik ook niet doen. Ik volg het nieuws, ik volg wat er op sociale media gezegd wordt. Er sijpelt langzaam meer info binnen. Over de daders bijvoorbeeld. Mijn Onderwijs-compaan krijgt er rillingen van. ‘Stel je voor dat je die terroristen even daarvoor nog in de ogen hebt gekeken. Hoe erg is dat niet? Het noodlot heeft dan plots een gezicht. Griezelig.’

Stel je voor dat je die terroristen even daarvoor nog in de ogen hebt gekeken. Het noodlot heeft dan plots een gezicht.

Na een paar uur begint de verveling te wegen. Ik kan niet werken, ik kan niet buiten om mijn hoofd leeg te maken. Ik kan alleen maar op refresh blijven duwen op nieuwssites. Het ordewoord in Brussel is nog steeds: iedereen binnenblijven. Het openbaar vervoer ligt helemaal plat, het is niet duidelijk of de stations vandaag nog wel terug open zullen gaan.
‘We kunnen hier desnoods wel blijven slapen’, zegt mijn collega optimistisch.’ We zitten hier veilig binnen, en er zijn hier comfortabele banken.’
Ik brom: ‘Heb jij proper ondergoed mee? Ik niet, hoor.’

Ik begin op Googlemaps te zoeken hoe lang het wandelen is naar de treinstations net buiten Brussel. Groot-Bijgaarden? Ruisbroek misschien? Zouden van daaruit nog wel treinen rijden? Dan komt een van de onthaalmedewerkers langs om ons adres te vragen. ‘Dan kunnen we voor iedereen in het gebouw carpooling proberen organiseren.’ Hoe lief dat ze ons niet vergeten.

Ik ijsbeer geregeld naar het raam. Ouders lopen met hun kinderen op straat. De duiven krijgen weer kilo’s verse broodkruimels. Auto’s blijven voorbij rijden en in de file staan, alsof het een Brusselse dag is van dertien in een dozijn. Waarom blijven we eigenlijk nog binnen? De Brusselaars trekken zich niks van terreurniveaus aan, waarom wij dan wel?

En dan komt het verlossende nieuws: vanaf 4 uur worden de stations weer vrijgegeven, en kunnen er weer treinen uit Brussel vertrekken. We beslissen het erop te wagen en de trein terug naar huis te nemen. ‘Maar niet de allereerste trein’, suggereert mijn collega. ‘Die gaat toch stampvol zitten. We hebben geen haast.’

Even na vier komen een aantal Kind en Gezinners terug. ‘Niet te doen! Een verschrikkelijke wachtrij die voor geen meter vooruit gaat. Ik ben al zo’n kleintje, ik wil daar niet platgedrukt worden.’ De politie controleert en fouilleert iedereen die het station binnen wil. Ik haat wachten in mensenmassa’s, en besluit net als het ‘kleintje’ nog wat langer op kantoor rond te hangen en mijn geluk later te beproeven.

Twee uur later, om precies te zijn. Geen wachtrijen meer aan Brussel-Zuid. We kunnen gewoon binnenwandelen. Het is wel spitsroeden lopen tussen zwaarbewapende agenten en soldaten. Ze fouilleren niemand, controleren niemands bagage. Behalve drie migrantenjongeren, met kortgeschoren kopjes en stoere jassen. De drie jongens worden uit de mensenstroom gehaald en naar opzij geleid. ‘Racial profiling’ in de praktijk.
Iemand fluistert: ‘Wat erg. Zo kweken ze weer de volgende lading terroristen.’

De dag smaakt op dat moment nog iétsje bitterder dan ze al deed.

Dit denken introverten ècht over extraverten

Cartoon: een introvert kruipt weg in een bubbel, terwijl een extravert hem eruit probeert te trekken.Bekentenis. Wij, introverten, klagen vaak over de laatdunkende, frustrerende, zelfs ronduit kwetsende vooroordelen van extraverten tegenover ons.
Maar wij, introverten, hebben stiekem ook onze eigen vooroordelen en schimpwoorden tegenover jullie, extraverten.
Lees maar even mee.

 

Wat ik soms denk als ik een extravert bezig zie:

  1. TETTERKONT
    Hou verdomme toch eens vijf minuten je mond!
  1. WINDHAAN
    Besef je wel hoe vaak jij jezelf tegenspreekt? Wat moet ik nou nog van je geloven?
  1. KIP ZONDER KOP
    Jij hebt echt geen ènkel idee waar we naartoe gaan, he?
  1. ONGELEID PROJECTIEL
    Eerst doen, dan pas denken. Ik wíst dat je je weer in nesten zou werken!
  1. KLEIN KIND
    Jézus, kun jij nu echt nooit iets zèlf doen?
  1. RIOOLJOURNALIST
    Waarom vraag jij me altijd de pieren uit mijn neus? Laat me toch gerust!
  1. SADIST
    Waarom mag ik van jou niet veilig thuisblijven? Vind jij het soms leuk om mij te zien lijden? Aargh!
  1. AANRANDER
    Je komt veel te dichtbij! BLIJF VAN MIJ WEG!

 

Wat ik eigenlijk zou moeten denken:

  1. Ik onderbreek je. Om je te helpen.
    Ik besef dat jij blijft praten tot je een reactie krijgt van mij. Zonder een reactie denk jij dat je niks interessants of bruikbaars hebt gezegd, en ga je dus nog meer praten. Het kost me moeite, maar ik zal je onderbreken middenin je gebabbel. Niet om mijn mening te geven, maar om te herhalen wat ik gehoord heb, en eventueel om kritische vragen te stellen. Daarmee kun jij hopelijk je gedachten ordenen en je ideeën verbeteren.
  1. Ik pin je niet vast op wat je zegt.
    Ik begrijp dat jij niet enkel praat wanneer je je een afgeronde mening hebt gevormd. Integendeel, voor jou is praten net dé manier om je kennis en gedachten op een rijtje te zetten en pro’s en contra’s af te wegen. Ik beschouw de dingen die jij zegt dan ook niet als beloftes of vaststaande meningen, maar als vrijblijvende proefballonnetjes die jij wil uittesten om vervolgens je mening bij te schaven of zelfs helemaal om te gooien. Dat bespaart ons allebei veel frustraties.
  1. Ik stuur je gedachtestroom zachtjes in de juiste richting. (Sorry daarvoor.)
    Oke, niemand is perfect. Jij bent goed in associaties leggen, en dat talent blijft doorwerken als er geen nood is aan associaties. Je weet dat dat afleidt wanneer de beslissing moet afgeklopt worden, maar je kunt nu eenmaal je eigen persoonlijkheid niet veranderen. Ik zorg er intussen voor dat we terugkeren naar het onderwerp waarover we bezig waren. Zonder me (al te zeer) te ergeren. Want ik besef dat jouw schijnbaar nutteloos heen-en-weer gebanjeer ook een voordeel kan zijn, omdat je zo tot handige analogieën en oplossingen kunt komen.
  1. Ik hou je even tegen voor je in actie schiet.
    Nu ja, k hou je niet ècht tegen wanneer je in actie wil schieten. Jij bent immers op je sterkst wanneer je ergens in kunt vliegen, en van te lang overpeinzen en voorbereiden raak jij alleen maar gedemotiveerd. Maar net vóór je in gang schiet, vraag ik je wel om nog eens op een rijtje te zetten wat je precies gaat doen en waarom. Zodat je jezelf in al je enthousiasme niet ongewild in iets stoms laat meeslepen.
  1. Ik maak bewust tijd voor je. Voor jou alleen.
    Ik hou er rekening mee dat alleen zijn jou energie kost, en dat contact met anderen jou energie geeft. Precies omgekeerd als bij mij, dus. Jij zoekt dan ook in alles wat je doet naar manieren om dit samen met anderen te kunnen delen. Ik probeer daarom geregeld iets samen met jou te doen, of gewoon naar jou te luisteren, ook al kost mij dat energie. Omdat ik weet dat jij zonder sparringpartner, zonder compagnon, zonder roddelmaatje, zou wegkwijnen en jezelf zou uitputten.
  1. Ik doe moeite om over mezelf te vertellen.
    Vertellen is voor jou belangrijk. Vertellen welke boeiende dingen je hebt gedaan of meegemaakt, geeft jou energie, want het laat jou de ervaring nog eens dunnetjes opnieuw beleven. Je deelt dat graag, en vindt het leuk dat anderen hun ervaringen ook delen. Ik zoek er dus geen Stasi-praktijken achter. Al zal ik nooit zoveel prijsgeven als jij zou willen. Ik ben nu eenmaal geen open boek en zal dat ook nooit worden.
  1. Ik hou voor ogen dat jouw batterijen anders opladen dan de mijne.
    Ik respecteer jouw nood aan menselijk contact, aan recepties en feestjes, aan verrassende evenementen en gezellig drukke winkelstraten. Dat zijn voor jou dé energiegevers bij uitstek! En ik hou mezelf voor ogen dat jij gewoon die energie graag deelt. Jij kunt je moeilijk voorstellen dat partyen, op café gaan of zelfs gewoon onder de mensen komen géén energieboost geeft. Dus ik snap dat je mij wil meetrekken in die energieboost. Ik zal gewoon beleefd weigeren wanneer ik het niet zie zitten. En die weigering blijven herhalen. Tot het tot je doordringt.
  1. Ik geef je niet aan bij de politie.
    Contact zoeken voelt voor jou natuurlijk aan. Een onverwacht praatje, een joviale mop, een klap op de schouder, een vriendschappelijke knuffel… Jij ziet er waarschijnlijk geen graten in, het is net jouw manier om je band met mij aan te halen. Terwijl dit voor mij vaak stresserend kan zijn, omdat ik sneller nood heb aan een persoonlijke ‘bubbel’ rond mij. Toch ga ik jou niet de hele tijd mijden of me defensief gedragen, en probeer ik de positieve aspecten van zo’n intieme connectie gewaar te worden. En ervan te genieten. Maar met mate. Want mijn grens ligt nu eenmaal lager dan jouw grens.

 

Wat ik in ruil van jou vraag:

  1. Aanvaard dat ik niet zomaar in het wilde weg wil praten over wat er maar op tafel komt. Ik ben sowieso niet goed in small talk. En ik heb vaak wat tijd nodig om de dingen die je me vertelt, in mijn hoofd nog eens op een rijtje te zetten, vóór ik er zelf iets zinnigs over kan zeggen. Als ik stil blijf in een gesprek, probeer dan niet hemel en aarde te bewegen om mij aan het babbelen te krijgen. Ik apprecieer het dat je me erbij wil betrekken, echt waar, maar van de meeste gesprekken raak ik gewoon sneller uitgeput dan jij. Vraag het me een dag later nog eens, dan heb je veel kans dat ik intussen wel een antwoord klaar heb.
  1. Als ik een idee lanceer, flap er dan niet het eerste het beste uit wat in je opkomt. Ik heb meestal lang nagedacht over mijn idee, dus een tegenargument voelt snel aan als een definitief afwijzend oordeel. Terwijl je dat waarschijnlijk helemaal niet bedoelt. Kun je ook moeite doen om me niet te onderbreken? Ik raak makkelijker dan jij de draad kwijt van mijn verhaal, en ik ben niet goed in me ergens uit lullen.
  1. Begrijp dat ik niet zo associatief kan denken als jij. Soms is het boeiend hoor, maar ik heb meer nood aan vaste ankerpunten dan jij. Van de ene associatie op de andere springen is voor jou misschien inspirerend, maar bij mij zorgt het veeleer voor verwarring. Sta me dus toe om zaken in een specifieke volgorde af te lopen, om iets tot in al zijn consequenties uit te denken, of gewoon om nog een tijdje koppig vast te houden aan een beeld dat ik in mijn hoofd heb.
  1. Ik hou niet van ergens invliegen. Ik krijg daar stress van. Ik wil dingen eerst goed uitgedacht hebben, de mogelijke obstakels en valkuilen onderzocht en alternatieve scenario’s overwogen. En soms zelfs dat niet: soms heb ik gewoon even tijd nodig om te wennen aan het idee. Gun me die tijd alsjeblieft.
  1. Als ik bewust samen-tijd voor jou maak, geef jij dan ook bewust solo-tijd aan mij? Ik heb het nodig om me geregeld terug te trekken, te mijmeren, alleen iets uitdenken of uitwerken. Dat vult mijn energie aan. Probeer jij dus geregeld stil te zijn of me alleen te laten zijn, ook al kost jou dat energie. We zullen altijd allebei water bij onze wijn moeten doen. Moeilijk, ik weet het. Maar niet onmogelijk. Hoop ik.
  1. Aanvaard dat ik niet zo’n nood heb aan mijn belevenissen van de dag (of van het voorbije weekend) opnieuw te vertellen. Ik doe dat vaak wel hoor, maar in stilte, in mijn eigen hoofd. Omdat dàt mijn manier is om ervaringen te verwerken. Als ik ze luidop moet vertellen, betekent dat voor mij eigenlijk energieverlies. Vertellen is voor mij een serieuze zaak, dat lukt niet goed spontaan. Ik zal wel naar jouw verhaal blijven luisteren, maar als ik een slechte dag heb, ja sorry, dan kun je beter eens iemand anders zoeken om je eigen verhaal aan te vertellen.
  1. Sleur me as-je-blieft niet mee naar plekken waar veel lawaai of veel mensen zijn, met als argument “dat het lekker ontspannend is”, of “dat het me deugd zal doen”. Je bedoelt het goed, maar mij doet zoiets géén deugd. Een zetel of een boek zijn vaak alle ontspanning die ik nodig heb. (En noem me nooit meer partypooper!)
  1. Respecteer mijn bubbel.
    Nee, echt, respecteer mijn bubbel:
    Infographic: Dr. Carmella's guide to understanding the introverted
    Infocomic: Roman Jones

 

Meer weten over introversie? Lees mijn blogpost 4 verschillen tussen introverten en extraverten.

Extraverten, is dit herkenbaar voor jullie? Of vinden jullie dat ik maar nonsens vertel? Laat het me weten in de reacties hieronder.